Negatieve vermogens; inkomenspositie, samenstelling huishouden, 1995-2000

Tabeltoelichting


Deze tabel bevat het aandeel huishoudens met een negatief vermogen naar samenstelling huishouden en inkomenspositie. Huishoudens van studenten en huishoudens met een onvolledig jaarinkomen zijn buiten beschouwing gelaten.

Gegevens beschikbaar van 1995 tot en met 2000

Wijzigingen per 12 januari 2018
Geen, deze tabel is stopgezet

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Niet meer van toepassing

Toelichting onderwerpen

Totaal aantal huishoudens
Inclusief niet naar huishoudenstype ingedeelde huishoudens
Huishoudens onder de lage inkomensgrens
Om te bepalen of een huishouden een laag inkomen heeft, wordt het inkomen
van een huishouden gecorrigeerd voor verschillen in omvang en
samenstelling van het huishouden.
Deze correctie vindt plaats met behulp van equivalentiefactoren. In de
equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het
gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met
behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het
inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de
welvaartsniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt.
Vervolgens wordt dit gestandaardiseerde inkomen (met het prijsindexcijfer
voor de gezinsconsumptie) herleid naar het prijspeil in 1990.
Het resulterende gestandaardiseerde en gedefleerde inkomen is laag
wanneer het minder is dan 7260 euro. Deze grens komt ongeveer overeen
met de koopkracht van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande
in 1979, die was toen, in prijzen van 1990, 7215 euro.
Alleenstaande, tot 65 jaar
Exclusief huishoudens van studenten en huishoudens
met een onvolledig jaarinkomen.
Alleenstaande, 65 jaar en ouder
Exclusief huishoudens van studenten en huishoudens
met een onvolledig jaarinkomen.