Milieukosten van bedrijven met 10 of meer werknemers, SBI'93, 1997 - 2008
Verklaring van tekens
Tabeltoelichting
Deze tabel beschrijft de financiële lasten van een belangrijk deel van het
bedrijfsleven als gevolg van de zorg voor het milieu.
Om de werkelijke milieulasten van het bedrijfsleven te kunnen weergeven
wordt er onderscheid gemaakt tussen de kosten van eigen milieuactiviteiten
en de netto milieulasten.
Het begrip 'milieu' omvat het leefklimaat buiten het bedrijfsterrein met
inbegrip van het bodemklimaat of de bodem onder dat terrein. Het milieu
is verdeeld in de milieucompartimenten (onderdelen): water, lucht,
bodem, afval, geluid, natuur en landschap en algemeen.
Gegevens beschikbaar vanaf: 1997
Er zijn geen wijzigingen in de cijfers ten opzichte van de vorige versie.
Wanneer komen er nieuwe cijfers?
De publicatie in deze vorm is stopgezet met als laatste jaar 2008. Reden
hiervoor is dat er een nieuwe indeling van bedrijven is: de SBI'93 is
vervangen door de SBI 2008 (zie paragraaf 2). Door deze wijziging zijn de
uitkomsten niet precies vergelijkbaar met die van voorgaande jaren. Het
CBS heeft er daarom voor gekozen om vanaf het verslagjaar 2008 te starten
met een nieuwe tabel (zie paragraaf 3). Overigens zijn de verschillen
voor de uitkomsten van dit onderzoek klein. In beide tabellen worden
cijfers gegeven voor het overlapjaar 2008.
Deze statistiek loopt vanaf 1979 maar is tot en met 1996 alleen op papier
(in boekvorm) verschenen. De laatste titel die in boekvorm verscheen was:
'Milieukosten van bedrijven 1998'.
Toelichting onderwerpen
- Milieu-investeringen
- Milieu-investeringen (of milieuvoorzieningen) zijn extra investeringen
(in duurzame kapitaalgoederen) die het gevolg zijn van maatregelen
waarmee bescherming, herstel of verbetering van het milieu wordt beoogd.
Het CBS vraagt naar de uitgaven voor milieuvoorzieningen die in de
verslagperiode gebruiksklaar ter beschikking zijn gekomen.
Het investeringsbedrag wordt uitgesplitst in een "bouwkundig" deel en in
een deel "machines en apparaten".
Behalve naar de uitgaven vraagt het CBS ook naar een omschrijving van
elke milieuvoorziening zodat deze naar milieucompartiment kunnen worden
verdeeld.
Tot en met 1998 werden alleen de niet-rendabele milieuvoorzieningen
waargenomen. Vanaf 1999 wordt ook een deel van de rendabele
milieuvoorzieningen meegenomen in de cijfers. Uitgesloten blijven echter
de zeer rendabele milieuvoorzieningen: dat zijn die milieu-investeringen
die zichzelf binnen drie jaar terugverdienen.
Er worden twee soorten milieuvoorzieningen onderscheiden: toegevoegde
en procesgeïntegreerde milieuvoorzieningen.
Bij toegevoegde milieuvoorzieningen wordt de gehele investering
meegerekend. Milieuvoorzieningen worden beschouwd als toegevoegde
milieuvoorzieningen indien zij productieprocessen of installaties niet of
nauwelijks beïnvloeden. Over het algemeen behandelen zij de
milieubelastende emissies (uitstoot of uitworp) of afvalstoffen die in
het bedrijf zijn ontstaan. De milieu-investeringen bestaan uit de
totale aanschafwaarde van de toegevoegde voorzieningen.
Bij procesgeïntegreerde milieuvoorzieningen wordt uitsluitend het
verschil in aanschafwaarde ten opzichte van het beschikbare goedkopere
alternatief aan het milieu toegerekend (alleen de meerkosten dus). Het
beschikbare alternatief is de investering waarvoor het bedrijf zou kiezen
als milieuoverwegingen geen rol spelen. Er is sprake van een
procesgeïntegreerde milieuvoorziening indien een productieproces of een
installatie zodanig is aangepast of gewijzigd dat er minder
milieubelastende emissies of afvalstoffen ontstaan dan zonder deze
aanpassing of wijziging. In het algemeen gaat het hierbij om preventieve
maatregelen.- Totaal milieu-investeringen
- Het totaal van alle milieu-investeringen (voor alle milieucompartimenten).
- Compartiment water
- Milieu-investeringen om waterverontreiniging te voorkomen of te beperken.
(Voorbeelden: afvalwaterzuiveringen; gescheiden rioleringsstelsels;
apparatuur voor lozings- en concentratiemetingen; etc.).
- Compartiment lucht
- Milieu-investeringen om luchtverontreiniging te voorkomen of te beperken.
(Voorbeelden: installaties e.d. om afvalgassen te zuiveren, te beperken
of te voorkomen; voorzieningen die zorgen voor een betere verspreiding
van luchtverontreinigende stoffen in de atmosfeer (bijv. verhoging van
bestaande schoorstenen); fakkelsystemen; apparatuur voor emissie-,
stank- en concentratiemetingen buiten gebouwen; isolatie van gebouwen
en installaties; installaties voor warmteterugwinning; warmtekrachtinstal-
laties; brandstofcellen; warmtepompen; elektromotoren met hoog
rendement en/of regelbare toerenregeling; wit schilderen van tanks
(alleen meerkosten); etc.).
- Compartiment bodem
- Milieu-investeringen om bodemverontreiniging te voorkomen of te beperken.
(Voorbeelden: vloeistofdichte isolatie van bodem met opstaande randen of
dijken, met bijbehorende drainagesystemen, pompen, leidingen en verza-
melbekkens; voorzieningen voor opvang van mors- en lekverliezen;
voorzieningen aan ondergrondse opslagvaten en leidingen; apparatuur
voor emissie- en concentratiemetingen etc.).
- Compartiment afval
- Milieu-investeringen ter voorkoming of beperking van het ontstaan van
afvalstoffen.
(Voorbeelden: voorzieningen voor opslag, transport en behandeling van
afval in eigen beheer, bijv. eigen containers en voertuigen; voorzieningen
die afval sorteren, scheiden, comprimeren, composteren, vergisten; toe-
passing van duurdere (productie)processen, etc.).
- Compartiment geluid
- Milieu-investeringen om geluidshinder te voorkomen of te beperken.
(Voorbeelden: omkasting of akoestische isolatie van machines en
leidingen; dempers; geluidsschermen of -wallen; apparatuur voor geluids-
metingen; trillingdempende funderingen; geluidsarme branders op
fakkels, etc.)
- Compartiment landschap
- Milieu-investeringen ter voorkoming of beperking van aantasting van
natuur en landschap.
(Voorbeelden: groengordels en aarden wallen, vereist rond fabrieks-
of industrieterrein; herinrichting van het landschap (bijvoorbeeld bij
afgravingen); zichtbaar maken van hoogspanningslijnen ter voorkoming
van vogelaanvaring; apparatuur voor lozings- en concentratiemetingen;
het bij boren maken van een omweg naar een locatie door middel van
schuinboren; maatregelen ter beperking van grondwatergebruik, etc.).
- Kosten eigen milieuactiviteiten
- Het totaal van de milieukosten van de eigen milieuactiviteiten (activitei-
ten in eigen beheer). Deze kosten worden gevormd door de (berekende)
kapitaallasten (rente en afschrijvingen), de lopende kosten en overige
kosten.- Totaal kosten eigen milieuactiviteiten
- Het totaal van de kosten van de eigen milieuactiviteiten voor alle milieu-
compartimenten.- Totaal kosten
- Het totaal van de kosten van de eigen milieuactiviteiten voor alle milieu-
compartimenten.
- Kapitaallasten
- De totale (berekende) kapitaallasten worden gevormd door de afschrij-
vingskosten en rentekosten van de milieu-investeringen (totaal van bouw-
kundig deel en machines/apparatendeel van de toegevoegde en proces-
geïntegreerde milieuvoorzieningen) over alle compartimenten.
De rente en afschrijvingen op milieu-investeringen zijn niet rechtstreeks
aan de berichtgevers gevraagd, maar worden berekend door het CBS. In
de enquête is aan de berichtgevers gevraagd de investeringen in milieu-
activiteiten op te geven:
- gewaardeerd tegen historische kostprijs;
- naar jaar waarin de investering bedrijfsklaar ter beschikking is
gekomen;
- verdeeld in een bouwkundig deel en machines en apparaten;
- zonder aftrek van subsidies.
De rente en afschrijvingen op de milieu-investeringen worden door het CBS
berekend op basis van de vervangingswaarde van de milieuvoorzieningen, met
lineaire afschrijving over de economische levensduur en de reële rente
over het nog niet afgeschreven deel van de investeringen. Om de ver-
vangingswaarde van de milieuvoorzieningen te berekenen uit de opgave
tegen historische kostprijs, zijn de volgende prijsindexcijfers gebruikt:
- voor het bouwkundig deel: de prijsindexcijfers van nieuwbouwwoningen;
- voor machines en apparaten: de producentenprijsindexcijfers van de
binnenlandse afzet voor de machine-industrie.
Als gemiddelde economische levensduur is verondersteld:
- 25 jaar voor het bouwkundig deel;
- 10 jaar voor machines en apparaten.
Aangezien de stijging van het prijsniveau reeds in de vervangingswaarde
tot uiting komt, moet voor de berekening van de rente gebruik gemaakt
worden van een "reëel" rentepercentage. Het "nominale" rentepercentage
bevat immers een vergoeding voor opgetreden prijsstijgingen, zodat het
gebruik van dit percentage zou leiden tot dubbel meenemen van de prijs-
stijging. Aangenomen is dat de reële rente 5% bedroeg.- Totaal kapitaallasten
- De totale (berekende) kapitaallasten van de milieu-investeringen over
alle milieucompartimenten.
- Afschrijvingen
- De totale afschrijvingskosten van de milieu-investeringen over alle com-
partimenten.
- Rente
- De totale rentekosten van de milieu-investeringen over alle comparti-
menten.
- Lopende kosten
- De lopende kosten van de milieu-investeringen over alle milieu-
compartimenten.
Deze bestaan uit personeelskosten voor bediening, onderhoud en toezicht,
energiekosten, kosten van grond- en hulpstoffen en diensten door derden,
met aftrekking van eventuele opbrengsten en besparingen.
Apart bijgeteld worden de (berekende) meerkosten voor zwavelarme
brandstoffen.
Vanaf 2001 worden de lopende kosten niet meer via de enquête (inlegvel)
waargenomen, maar berekend. Inhoudelijk zijn er echter geen wijzigingen
ten opzichte van de methode die tot en met 2000 werd gehanteerd.
Er werd toen in de enquête op een apart inlegvel gevraagd naar de
lopende kosten van voorzieningen die een jaar eerder in gebruik genomen
waren. Dit hield in dat per voorziening éénmaal naar de lopende kosten
werd gevraagd en wel in het eerste jaar dat de voorziening een geheel
jaar in bedrijf was geweest. De lopende kosten gedurende de rest van de
levensduur van de voorzieningen werden berekend. Bij deze berekening
werd er van uitgegaan dat de verhouding tussen de lopende kosten en de
(berekende) afschrijvingen, die bekend was voor het jaar waarin de
lopende kosten gevraagd werden, gedurende de gehele levensduur
constant bleef. In de berekening werd gecorrigeerd voor prijsverande-
ringen. Daarnaast vond correctie plaats voor de veroudering van de
voorzieningen. Dit was nodig omdat gedurende de levensduur van
milieuvoorzieningen de lopende kosten over het algemeen toenemen,
met name door stijgende onderhoudskosten.
- Overige kosten
- Tot de overige kosten van eigen milieuactiviteiten worden gerekend de
kosten van bodemsanering, de kosten voor de afvoer van waterzuiverings-
slib en afval van luchtzuiveringsinstallaties, eigen milieuonderzoek, de
kosten van het coördineren van milieuactiviteiten, het opzetten en in
stand houden van milieuzorgsystemen en het voorbereiden van milieu-
vergunningen.
- Compartiment water
- De totale kosten van de eigen milieuactiviteiten om waterverontreiniging
te voorkomen of te beperken.- Totaal kosten
- De totale kosten van de eigen milieuactiviteiten om waterverontreiniging
te voorkomen of te beperken.
- Kapitaallasten
- De (berekende) kapitaallasten van de milieu-investeringen om water-
verontreiniging te voorkomen of te beperken.
Deze worden gevormd door de afschrijvingskosten en rentekosten
van de milieu-investeringen (totaal van bouwkundig deel en
machines/apparatendeel van de toegevoegde en proces-
geïntegreerde milieuvoorzieningen) voor het milieucompartiment water.
De rente en afschrijvingen op milieu-investeringen zijn niet rechtstreeks
aan de berichtgevers gevraagd, maar worden berekend door het CBS. In
de enquête is aan de berichtgevers gevraagd de investeringen in milieu-
activiteiten op te geven:
- gewaardeerd tegen historische kostprijs;
- naar jaar waarin de investering bedrijfsklaar ter beschikking is
gekomen;
- verdeeld in een bouwkundig deel en machines en apparaten;
- zonder aftrek van subsidies.
De rente en afschrijvingen op de milieu-investeringen worden door het CBS
berekend op basis van de vervangingswaarde van de milieuvoorzieningen, met
lineaire afschrijving over de economische levensduur en de reële rente
over het nog niet afgeschreven deel van de investeringen. Om de ver-
vangingswaarde van de milieuvoorzieningen te berekenen uit de opgave
tegen historische kostprijs, zijn de volgende prijsindexcijfers gebruikt:
- voor het bouwkundig deel: de prijsindexcijfers van nieuwbouwwoningen;
- voor machines en apparaten: de producentenprijsindexcijfers van de
binnenlandse afzet voor de machine-industrie.
Als gemiddelde economische levensduur is verondersteld:
- 25 jaar voor het bouwkundig deel;
- 10 jaar voor machines en apparaten.
Aangezien de stijging van het prijsniveau reeds in de vervangingswaarde
tot uiting komt, moet voor de berekening van de rente gebruik gemaakt
worden van een "reëel" rentepercentage. Het "nominale" rentepercentage
bevat immers een vergoeding voor opgetreden prijsstijgingen, zodat het
gebruik van dit percentage zou leiden tot dubbel meenemen van de prijs-
stijging. Aangenomen is dat de reële rente 5% bedroeg.- Afschrijvingen
- De afschrijvingskosten van de milieu-investeringen om waterverontreiniging
te voorkomen of te beperken.
- Rente
- De rentekosten van de milieu-investeringen om waterverontreiniging te
voorkomen of te beperken.
- Lopende kosten
- De lopende kosten van de milieu-investeringen om waterverontreiniging te
voorkomen of te beperken.
Deze bestaan uit personeelskosten voor bediening, onderhoud en toezicht,
energiekosten, kosten van grond- en hulpstoffen en diensten door derden,
met aftrekking van eventuele opbrengsten en besparingen.
Vanaf 2001 worden de lopende kosten niet meer via de enquête (inlegvel)
waargenomen, maar berekend. Inhoudelijk zijn er echter geen wijzigingen
ten opzichte van de methode die tot en met 2000 werd gehanteerd.
Er werd toen in de enquête op een apart inlegvel gevraagd naar de
lopende kosten van voorzieningen die een jaar eerder in gebruik genomen
waren. Dit hield in dat per voorziening éénmaal naar de lopende kosten
werd gevraagd en wel in het eerste jaar dat de voorziening een geheel
jaar in bedrijf was geweest. De lopende kosten gedurende de rest van de
levensduur van de voorzieningen werden berekend. Bij deze berekening
werd er van uitgegaan dat de verhouding tussen de lopende kosten en de
(berekende) afschrijvingen, die bekend was voor het jaar waarin de
lopende kosten gevraagd werden, gedurende de gehele levensduur
constant bleef. In de berekening werd gecorrigeerd voor prijsverande-
ringen. Daarnaast vond correctie plaats voor de veroudering van de
voorzieningen. Dit was nodig omdat gedurende de levensduur van
milieuvoorzieningen de lopende kosten over het algemeen toenemen,
met name door stijgende onderhoudskosten.
- Afvoer waterzuiveringsslib
- De kosten voor het afvoeren van waterzuiveringsslib.
Hoewel hier grotendeels sprake is van betalingen aan derden, wordt deze
kostenpost op historische gronden tot de milieukosten van de eigen milieu-
activiteiten gerekend. Dit stamt uit de tijd dat het waterzuiveringsslib
van bedrijven voornamelijk in de landbouw werd toegepast. De kosten
bestonden toen vooral uit transportkosten (door de industrie, dus geen
uitbestede milieudienst) en werden beschouwd als eigen kosten. Tegen-
woordig is afzet in de landbouw nauwelijks nog mogelijk. In de praktijk
wordt het slib verwerkt door particuliere milieudienstverleners.
- Compartiment lucht
- De totale kosten van de eigen milieuactiviteiten om luchtverontreiniging
te voorkomen of te beperken.- Totaal kosten
- De totale kosten van de eigen milieuactiviteiten om luchtverontreiniging
te voorkomen of te beperken.
- Kapitaallasten
- De (berekende) kapitaallasten van de milieu-investeringen om lucht-
verontreiniging te voorkomen of te beperken.
Deze worden gevormd door de afschrijvingskosten en rentekosten
van de milieu-investeringen (totaal van bouwkundig deel en
machines/apparatendeel van de toegevoegde en proces-
geïntegreerde milieuvoorzieningen) voor het milieucompartiment lucht.
De rente en afschrijvingen op milieu-investeringen zijn niet rechtstreeks
aan de berichtgevers gevraagd, maar worden berekend door het CBS. In
de enquête is aan de berichtgevers gevraagd de investeringen in milieu-
activiteiten op te geven:
- gewaardeerd tegen historische kostprijs;
- naar jaar waarin de investering bedrijfsklaar ter beschikking is
gekomen;
- verdeeld in een bouwkundig deel en machines en apparaten;
- zonder aftrek van subsidies.
De rente en afschrijvingen op de milieu-investeringen worden door het CBS
berekend op basis van de vervangingswaarde van de milieuvoorzieningen, met
lineaire afschrijving over de economische levensduur en de reële rente
over het nog niet afgeschreven deel van de investeringen. Om de ver-
vangingswaarde van de milieuvoorzieningen te berekenen uit de opgave
tegen historische kostprijs, zijn de volgende prijsindexcijfers gebruikt:
- voor het bouwkundig deel: de prijsindexcijfers van nieuwbouwwoningen;
- voor machines en apparaten: de producentenprijsindexcijfers van de
binnenlandse afzet voor de machine-industrie.
Als gemiddelde economische levensduur is verondersteld:
- 25 jaar voor het bouwkundig deel;
- 10 jaar voor machines en apparaten.
Aangezien de stijging van het prijsniveau reeds in de vervangingswaarde
tot uiting komt, moet voor de berekening van de rente gebruik gemaakt
worden van een "reëel" rentepercentage. Het "nominale" rentepercentage
bevat immers een vergoeding voor opgetreden prijsstijgingen, zodat het
gebruik van dit percentage zou leiden tot dubbel meenemen van de prijs-
stijging. Aangenomen is dat de reële rente 5% bedroeg.- Afschrijvingen
- De afschrijvingskosten van de milieu-investeringen om luchtverontreiniging
te voorkomen of te beperken.
- Rente
- De rentekosten van de milieu-investeringen om luchtverontreiniging te
voorkomen of te beperken.
- Lopende kosten
- De lopende kosten van de milieu-investeringen om luchtverontreiniging te
voorkomen of te beperken.
Deze bestaan uit personeelskosten voor bediening, onderhoud en toezicht,
energiekosten, kosten van grond- en hulpstoffen en diensten door derden,
met aftrekking van eventuele opbrengsten en besparingen.
Vanaf 2001 worden de lopende kosten niet meer via de enquête (inlegvel)
waargenomen, maar berekend. Inhoudelijk zijn er echter geen wijzigingen
ten opzichte van de methode die tot en met 2000 werd gehanteerd.
Er werd toen in de enquête op een apart inlegvel gevraagd naar de
lopende kosten van voorzieningen die een jaar eerder in gebruik genomen
waren. Dit hield in dat per voorziening éénmaal naar de lopende kosten
werd gevraagd en wel in het eerste jaar dat de voorziening een geheel
jaar in bedrijf was geweest. De lopende kosten gedurende de rest van de
levensduur van de voorzieningen werden berekend. Bij deze berekening
werd er van uitgegaan dat de verhouding tussen de lopende kosten en de
(berekende) afschrijvingen, die bekend was voor het jaar waarin de
lopende kosten gevraagd werden, gedurende de gehele levensduur
constant bleef. In de berekening werd gecorrigeerd voor prijsverande-
ringen. Daarnaast vond correctie plaats voor de veroudering van de
voorzieningen. Dit was nodig omdat gedurende de levensduur van
milieuvoorzieningen de lopende kosten over het algemeen toenemen,
met name door stijgende onderhoudskosten.
Apart bijgeteld worden de (berekende) meerkosten voor het gebruik van
zwavelarme brandstoffen. Om de uitworp van SO2 bij het verstoken
van fossiele brandstoffen te verminderen, zijn in het Besluit zwavel-
gehalte brandstoffen maxima gesteld aan het zwavelgehalte van
brandstoffen. De kosten van verlaging van het zwavelgehalte van
brandstoffen tot dit wettelijk toegestane maximum zijn in dit onderzoek
verkregen door berekening. De gasolie en lichte stookolie die in
Nederland worden verbruikt, worden zwavelarm gemaakt door
ontzwaveling. Zwavelarme zware stookolie wordt verkregen door deze
te bereiden uit zwavelarme ruwe olie, welke bij aankoop over het
algemeen duurder is.
De kosten van het gebruik van deze producten zijn berekend door de
meerkosten per ton olie te vermenigvuldigen met de verbruikte hoeveelheid.
Aangezien de aardgasprijs is gekoppeld aan de prijs van stookolie, werken
de meerkosten van zwavelarme stookolie door in de aardgasprijs. Het gaat
hier echter niet om geld dat ten bate van het milieu wordt aangewend,
maar om een doorwerkingeffect. De hieruit voortvloeiende extra kosten
zijn daarom niet in dit onderzoek meegeteld.
Voor steenkool is aangenomen dat in de verslagjaren zonder extra kosten
aan de gestelde eis kon worden voldaan.
- Afvoer afval luchtzuiveringsinstallaties
- De kosten voor het afvoeren van afval afkomstig van luchtzuiverings-
installaties. Dit afval ondergaat geen milieubewerking meer. Deze kosten-
post betreft voornamelijk transportkosten (door de industrie, dus geen
uitbestede milieudienst) en wordt daarom tot de milieukosten van de eigen
milieuactiviteiten gerekend.
- Compartiment bodem
- De totale kosten van de eigen milieuactiviteiten om bodemverontreiniging
te voorkomen of te beperken.- Totaal kosten
- De totale kosten van de eigen milieuactiviteiten om bodemverontreiniging
te voorkomen of te beperken.
- Kapitaallasten
- De (berekende) kapitaallasten van de milieu-investeringen om bodem-
verontreiniging te voorkomen of te beperken.
Deze worden gevormd door de afschrijvingskosten en rentekosten
van de milieu-investeringen (totaal van bouwkundig deel en
machines/apparatendeel van de toegevoegde en proces-
geïntegreerde milieuvoorzieningen) voor het milieucompartiment bodem.
De rente en afschrijvingen op milieu-investeringen zijn niet rechtstreeks
aan de berichtgevers gevraagd, maar worden berekend door het CBS. In
de enquête is aan de berichtgevers gevraagd de investeringen in milieu-
activiteiten op te geven:
- gewaardeerd tegen historische kostprijs;
- naar jaar waarin de investering bedrijfsklaar ter beschikking is
gekomen;
- verdeeld in een bouwkundig deel en machines en apparaten;
- zonder aftrek van subsidies.
De rente en afschrijvingen op de milieu-investeringen worden door het CBS
berekend op basis van de vervangingswaarde van de milieuvoorzieningen, met
lineaire afschrijving over de economische levensduur en de reële rente
over het nog niet afgeschreven deel van de investeringen. Om de ver-
vangingswaarde van de milieuvoorzieningen te berekenen uit de opgave
tegen historische kostprijs, zijn de volgende prijsindexcijfers gebruikt:
- voor het bouwkundig deel: de prijsindexcijfers van nieuwbouwwoningen;
- voor machines en apparaten: de producentenprijsindexcijfers van de
binnenlandse afzet voor de machine-industrie.
Als gemiddelde economische levensduur is verondersteld:
- 25 jaar voor het bouwkundig deel;
- 10 jaar voor machines en apparaten.
Aangezien de stijging van het prijsniveau reeds in de vervangingswaarde
tot uiting komt, moet voor de berekening van de rente gebruik gemaakt
worden van een "reëel" rentepercentage. Het "nominale" rentepercentage
bevat immers een vergoeding voor opgetreden prijsstijgingen, zodat het
gebruik van dit percentage zou leiden tot dubbel meenemen van de prijs-
stijging. Aangenomen is dat de reële rente 5% bedroeg.- Afschrijvingen
- De afschrijvingskosten van de milieu-investeringen om bodemveront-
reiniging te voorkomen of te beperken.
- Rente
- De rentekosten van de milieu-investeringen om bodemverontreiniging te
voorkomen of te beperken.
- Lopende kosten
- De lopende kosten van de milieu-investeringen om bodemverontreiniging te
voorkomen of te beperken.
Deze bestaan uit personeelskosten voor bediening, onderhoud en toezicht,
energiekosten, kosten van grond- en hulpstoffen en diensten door derden,
met aftrekking van eventuele opbrengsten en besparingen.
Vanaf 2001 worden de lopende kosten niet meer via de enquête (inlegvel)
waargenomen, maar berekend. Inhoudelijk zijn er echter geen wijzigingen
ten opzichte van de methode die tot en met 2000 werd gehanteerd.
Er werd toen in de enquête op een apart inlegvel gevraagd naar de
lopende kosten van voorzieningen die een jaar eerder in gebruik genomen
waren. Dit hield in dat per voorziening éénmaal naar de lopende kosten
werd gevraagd en wel in het eerste jaar dat de voorziening een geheel
jaar in bedrijf was geweest. De lopende kosten gedurende de rest van de
levensduur van de voorzieningen werden berekend. Bij deze berekening
werd er van uitgegaan dat de verhouding tussen de lopende kosten en de
(berekende) afschrijvingen, die bekend was voor het jaar waarin de
lopende kosten gevraagd werden, gedurende de gehele levensduur
constant bleef. In de berekening werd gecorrigeerd voor prijsverande-
ringen. Daarnaast vond correctie plaats voor de veroudering van de
voorzieningen. Dit was nodig omdat gedurende de levensduur van
milieuvoorzieningen de lopende kosten over het algemeen toenemen,
met name door stijgende onderhoudskosten.
- Bodemsanering
- De kosten die gemaakt zijn voor de sanering van verontreinigde bodem.
Deze kostenpost wordt in zijn geheel tot de milieukosten van eigen
milieuactiviteiten gerekend omdat niet onderscheiden wordt welk deel
hiervan uitbesteed wordt.
- Compartiment afval
- De totale kosten van de eigen milieuactiviteiten ter voorkoming of
beperking van het ontstaan van afvalstoffen.- Totaal kosten
- De totale kosten van de eigen milieuactiviteiten ter voorkoming of
beperking van het ontstaan van afvalstoffen.
- Kapitaallasten
- De (berekende) kapitaallasten van de milieu-investeringen ter voorkoming
of beperking van het ontstaan van afvalstoffen.
Deze worden gevormd door de afschrijvingskosten en rentekosten
van de milieu-investeringen (totaal van bouwkundig deel en
machines/apparatendeel van de toegevoegde en proces-
geïntegreerde milieuvoorzieningen) voor het milieucompartiment afval.
De rente en afschrijvingen op milieu-investeringen zijn niet rechtstreeks
aan de berichtgevers gevraagd, maar worden berekend door het CBS. In
de enquête is aan de berichtgevers gevraagd de investeringen in milieu-
activiteiten op te geven:
- gewaardeerd tegen historische kostprijs;
- naar jaar waarin de investering bedrijfsklaar ter beschikking is
gekomen;
- verdeeld in een bouwkundig deel en machines en apparaten;
- zonder aftrek van subsidies.
De rente en afschrijvingen op de milieu-investeringen worden door het CBS
berekend op basis van de vervangingswaarde van de milieuvoorzieningen, met
lineaire afschrijving over de economische levensduur en de reële rente
over het nog niet afgeschreven deel van de investeringen. Om de ver-
vangingswaarde van de milieuvoorzieningen te berekenen uit de opgave
tegen historische kostprijs, zijn de volgende prijsindexcijfers gebruikt:
- voor het bouwkundig deel: de prijsindexcijfers van nieuwbouwwoningen;
- voor machines en apparaten: de producentenprijsindexcijfers van de
binnenlandse afzet voor de machine-industrie.
Als gemiddelde economische levensduur is verondersteld:
- 25 jaar voor het bouwkundig deel;
- 10 jaar voor machines en apparaten.
Aangezien de stijging van het prijsniveau reeds in de vervangingswaarde
tot uiting komt, moet voor de berekening van de rente gebruik gemaakt
worden van een "reëel" rentepercentage. Het "nominale" rentepercentage
bevat immers een vergoeding voor opgetreden prijsstijgingen, zodat het
gebruik van dit percentage zou leiden tot dubbel meenemen van de prijs-
stijging. Aangenomen is dat de reële rente 5% bedroeg.- Afschrijvingen
- De afschrijvingskosten van de milieu-investeringen ter voorkoming of
beperking van het ontstaan van afvalstoffen.
- Rente
- De rentekosten van de milieu-investeringen ter voorkoming of beperking
van het ontstaan van afvalstoffen.
- Lopende kosten
- De lopende kosten van de milieu-investeringen ter voorkoming of beperking
van het ontstaan van afvalstoffen.
Deze bestaan uit personeelskosten voor bediening, onderhoud en toezicht,
energiekosten, kosten van grond- en hulpstoffen en diensten door derden,
met aftrekking van eventuele opbrengsten en besparingen.
Vanaf 2001 worden de lopende kosten niet meer via de enquête (inlegvel)
waargenomen, maar berekend. Inhoudelijk zijn er echter geen wijzigingen
ten opzichte van de methode die tot en met 2000 werd gehanteerd.
Er werd toen in de enquête op een apart inlegvel gevraagd naar de
lopende kosten van voorzieningen die een jaar eerder in gebruik genomen
waren. Dit hield in dat per voorziening éénmaal naar de lopende kosten
werd gevraagd en wel in het eerste jaar dat de voorziening een geheel
jaar in bedrijf was geweest. De lopende kosten gedurende de rest van de
levensduur van de voorzieningen werden berekend. Bij deze berekening
werd er van uitgegaan dat de verhouding tussen de lopende kosten en de
(berekende) afschrijvingen, die bekend was voor het jaar waarin de
lopende kosten gevraagd werden, gedurende de gehele levensduur
constant bleef. In de berekening werd gecorrigeerd voor prijsverande-
ringen. Daarnaast vond correctie plaats voor de veroudering van de
voorzieningen. Dit was nodig omdat gedurende de levensduur van
milieuvoorzieningen de lopende kosten over het algemeen toenemen,
met name door stijgende onderhoudskosten.
- Compartiment geluid
- De totale kosten van de eigen milieuactiviteiten om geluidshinder te
voorkomen of te beperken.- Totaal kosten
- De totale kosten van de eigen milieuactiviteiten om geluidshinder te
voorkomen of te beperken.
- Kapitaallasten
- De (berekende) kapitaallasten van de milieu-investeringen om geluidshinder
te voorkomen of te beperken.
Deze worden gevormd door de afschrijvingskosten en rentekosten
van de milieu-investeringen (totaal van bouwkundig deel en
machines/apparatendeel van de toegevoegde en proces-
geïntegreerde milieuvoorzieningen) voor het milieucompartiment geluid.
De rente en afschrijvingen op milieu-investeringen zijn niet rechtstreeks
aan de berichtgevers gevraagd, maar worden berekend door het CBS. In
de enquête is aan de berichtgevers gevraagd de investeringen in milieu-
activiteiten op te geven:
- gewaardeerd tegen historische kostprijs;
- naar jaar waarin de investering bedrijfsklaar ter beschikking is
gekomen;
- verdeeld in een bouwkundig deel en machines en apparaten;
- zonder aftrek van subsidies.
De rente en afschrijvingen op de milieu-investeringen worden door het CBS
berekend op basis van de vervangingswaarde van de milieuvoorzieningen, met
lineaire afschrijving over de economische levensduur en de reële rente
over het nog niet afgeschreven deel van de investeringen. Om de ver-
vangingswaarde van de milieuvoorzieningen te berekenen uit de opgave
tegen historische kostprijs, zijn de volgende prijsindexcijfers gebruikt:
- voor het bouwkundig deel: de prijsindexcijfers van nieuwbouwwoningen;
- voor machines en apparaten: de producentenprijsindexcijfers van de
binnenlandse afzet voor de machine-industrie.
Als gemiddelde economische levensduur is verondersteld:
- 25 jaar voor het bouwkundig deel;
- 10 jaar voor machines en apparaten.
Aangezien de stijging van het prijsniveau reeds in de vervangingswaarde
tot uiting komt, moet voor de berekening van de rente gebruik gemaakt
worden van een "reëel" rentepercentage. Het "nominale" rentepercentage
bevat immers een vergoeding voor opgetreden prijsstijgingen, zodat het
gebruik van dit percentage zou leiden tot dubbel meenemen van de prijs-
stijging. Aangenomen is dat de reële rente 5% bedroeg.- Afschrijvingen
- De afschrijvingskosten van de milieu-investeringen om geluidshinder te
voorkomen of te beperken.
- Rente
- De rentekosten van de milieu-investeringen om geluidshinder te voorkomen
of te beperken.
- Lopende kosten
- De lopende kosten van de milieu-investeringen om geluidshinder te
voorkomen of te beperken.
Deze bestaan uit personeelskosten voor bediening, onderhoud en toezicht,
energiekosten, kosten van grond- en hulpstoffen en diensten door derden,
met aftrekking van eventuele opbrengsten en besparingen.
Vanaf 2001 worden de lopende kosten niet meer via de enquête (inlegvel)
waargenomen, maar berekend. Inhoudelijk zijn er echter geen wijzigingen
ten opzichte van de methode die tot en met 2000 werd gehanteerd.
Er werd toen in de enquête op een apart inlegvel gevraagd naar de
lopende kosten van voorzieningen die een jaar eerder in gebruik genomen
waren. Dit hield in dat per voorziening éénmaal naar de lopende kosten
werd gevraagd en wel in het eerste jaar dat de voorziening een geheel
jaar in bedrijf was geweest. De lopende kosten gedurende de rest van de
levensduur van de voorzieningen werden berekend. Bij deze berekening
werd er van uitgegaan dat de verhouding tussen de lopende kosten en de
(berekende) afschrijvingen, die bekend was voor het jaar waarin de
lopende kosten gevraagd werden, gedurende de gehele levensduur
constant bleef. In de berekening werd gecorrigeerd voor prijsverande-
ringen. Daarnaast vond correctie plaats voor de veroudering van de
voorzieningen. Dit was nodig omdat gedurende de levensduur van
milieuvoorzieningen de lopende kosten over het algemeen toenemen,
met name door stijgende onderhoudskosten.
- Compartiment landschap
- De totale kosten van de eigen milieuactiviteiten ter voorkoming of
beperking van aantasting van natuur en landschap.- Totaal kosten
- De totale kosten van de eigen milieuactiviteiten ter voorkoming of
beperking van aantasting van natuur en landschap.
- Kapitaallasten
- De (berekende) kapitaallasten van de milieu-investeringen ter voorkoming
of beperking van aantasting van natuur en landschap.
Deze worden gevormd door de afschrijvingskosten en rentekosten
van de milieu-investeringen (totaal van bouwkundig deel en
machines/apparatendeel van de toegevoegde en proces-
geïntegreerde milieuvoorzieningen) voor het milieucompartiment
natuur en landschap.
De rente en afschrijvingen op milieu-investeringen zijn niet rechtstreeks
aan de berichtgevers gevraagd, maar worden berekend door het CBS. In
de enquête is aan de berichtgevers gevraagd de investeringen in milieu-
activiteiten op te geven:
- gewaardeerd tegen historische kostprijs;
- naar jaar waarin de investering bedrijfsklaar ter beschikking is
gekomen;
- verdeeld in een bouwkundig deel en machines en apparaten;
- zonder aftrek van subsidies.
De rente en afschrijvingen op de milieu-investeringen worden door het CBS
berekend op basis van de vervangingswaarde van de milieuvoorzieningen, met
lineaire afschrijving over de economische levensduur en de reële rente
over het nog niet afgeschreven deel van de investeringen. Om de ver-
vangingswaarde van de milieuvoorzieningen te berekenen uit de opgave
tegen historische kostprijs, zijn de volgende prijsindexcijfers gebruikt:
- voor het bouwkundig deel: de prijsindexcijfers van nieuwbouwwoningen;
- voor machines en apparaten: de producentenprijsindexcijfers van de
binnenlandse afzet voor de machine-industrie.
Als gemiddelde economische levensduur is verondersteld:
- 25 jaar voor het bouwkundig deel;
- 10 jaar voor machines en apparaten.
Aangezien de stijging van het prijsniveau reeds in de vervangingswaarde
tot uiting komt, moet voor de berekening van de rente gebruik gemaakt
worden van een "reëel" rentepercentage. Het "nominale" rentepercentage
bevat immers een vergoeding voor opgetreden prijsstijgingen, zodat het
gebruik van dit percentage zou leiden tot dubbel meenemen van de prijs-
stijging. Aangenomen is dat de reële rente 5% bedroeg.- Afschrijvingen
- De afschrijvingskosten van de milieu-investeringen ter voorkoming of
beperking van aantasting van natuur en landschap.
- Rente
- De rentekosten van de milieu-investeringen ter voorkoming of beperking
van aantasting van natuur en landschap.
- Lopende kosten
- De lopende kosten van de milieu-investeringen ter voorkoming of beperking
van aantasting van natuur en landschap.
Deze bestaan uit personeelskosten voor bediening, onderhoud en toezicht,
energiekosten, kosten van grond- en hulpstoffen en diensten door derden,
met aftrekking van eventuele opbrengsten en besparingen.
Vanaf 2001 worden de lopende kosten niet meer via de enquête (inlegvel)
waargenomen, maar berekend. Inhoudelijk zijn er echter geen wijzigingen
ten opzichte van de methode die tot en met 2000 werd gehanteerd.
Er werd toen in de enquête op een apart inlegvel gevraagd naar de
lopende kosten van voorzieningen die een jaar eerder in gebruik genomen
waren. Dit hield in dat per voorziening éénmaal naar de lopende kosten
werd gevraagd en wel in het eerste jaar dat de voorziening een geheel
jaar in bedrijf was geweest. De lopende kosten gedurende de rest van de
levensduur van de voorzieningen werden berekend. Bij deze berekening
werd er van uitgegaan dat de verhouding tussen de lopende kosten en de
(berekende) afschrijvingen, die bekend was voor het jaar waarin de
lopende kosten gevraagd werden, gedurende de gehele levensduur
constant bleef. In de berekening werd gecorrigeerd voor prijsverande-
ringen. Daarnaast vond correctie plaats voor de veroudering van de
voorzieningen. Dit was nodig omdat gedurende de levensduur van
milieuvoorzieningen de lopende kosten over het algemeen toenemen,
met name door stijgende onderhoudskosten.
- Compartiment algemeen
- De totale kosten van de eigen milieuactiviteiten van compartiment
'algemeen'. Hiertoe zijn gerekend eigen milieuonderzoek en eigen milieu-
coördinatie.- Totaal kosten
- De totale kosten van de eigen milieuactiviteiten van compartiment
'algemeen'. Hiertoe zijn gerekend milieuonderzoek en milieucoördinatie.
- Eigen milieuonderzoek
- De kosten van onderzoek met eigen personeel om milieuverontreiniging, die
ontstaan is bij de eigen bedrijfsactiviteiten van bedrijven, te voorkomen
of te verminderen.
Voor de bepaling van de kosten van eigen milieuonderzoek zijn naast de
gegevens die uit de enquête zijn verkregen, ook gegevens gebruikt uit de
CBS-enquête Research & Development.
- Eigen milieucoördinatie
- De kosten van eigen milieucoördinatie betreffen de kosten van de volgen-
de activiteiten (uitgevoerd door het eigen personeel dat hiervoor een
speciale (deel)taak heeft):
- het coördineren van milieuactiviteiten;
- het opzetten en in stand houden van milieuzorgsystemen met inbegrip
van de ontwikkeling van milieubeleid;
- de registratie van de milieubelasting van het eigen bedrijf;
- interne voorlichting en opleiding inzake milieuzorg, externe milieu-
rapportage, overleg met de overheid en uitvoering van milieu-audits;
- het voorbereiden van milieuvergunningen.
Eigen milieucoördinatie wordt waargenomen in:
- de hiervoor verrichte arbeid in mensweken door het eigen personeel;
- de hiermee gemoeide personeelskosten.- Personeelskosten eigen milieucoördinatie
- De personeelskosten eigen milieucoördinatie bestaan uit de kosten voor
betaalde lonen en de uitgaven voor sociale voorzieningen voor het eigen
personeel dat (al of niet in deeltaak) belast is met milieucoördinatie.
- Arbeid eigen personeel milieucoördinatie
- De hoeveelheid arbeid die door eigen personeel besteed is aan milieu-
coördinatie.
- Betaalde overdrachten
- Betaalde overdrachten zijn heffingen en betalingen voor uitbestede milieu-
activiteiten. Hieronder vallen milieuheffingen en -leges, betalingen
aan derden voor de afvoer van afvalstoffen en overige betalingen voor
aan derden uitbestede milieuactiviteiten.- Milieuheffingen en -leges
- Betaalde milieuheffingen en -leges bestaan uit de betalingen voor:
de WVO-heffing, rioolrecht, de heffing grondwateronttrekking en leges
voor milieuvergunningen.
Niet inbegrepen zijn de afvalstoffenheffing en het reinigingsrecht. Deze
zijn meegenomen bij de betalingen aan derden voor de afvoer van
afvalstoffen.- Totaal milieuheffingen en -leges
- Het totaal aan betalingen voor: de WVO-heffing, rioolrecht, de heffing
grondwateronttrekking en leges voor milieuvergunningen.
Niet inbegrepen in deze kostenpost zijn de afvalstoffenheffing en
reinigingsrechten. Deze zijn meegenomen bij de betalingen aan derden
voor de afvoer van afvalstoffen.
- WVO-heffing
- De betaalde waterverontreinigingsheffing in het kader van de WVO (Wet
verontreiniging oppervlaktewateren) aan waterschap of zuiveringsschap
(het betreft geen waterschapslasten), aan Bureau Verontreinigingsheffing
Rijkswateren of aan de provincie. Het jaar 1999 was het laatste jaar dat
een provincie (Groningen) de heffende instantie was voor de WVO-heffing.
- Rioolrecht
- De betaalde heffing voor rioolrecht aan de gemeente.
- Heffing grondwateronttrekking
- De betaalde heffing voor grondwateronttrekking aan de provincie (niet de
milieubelasting op grondwater die door het Rijk wordt geheven).
- Leges milieuvergunningen
- Betaalde leges voor het verkrijgen of wijzigen van milieuvergunningen.
- Afvoer van afvalstoffen
- Betalingen aan derden voor de afvoer en/of verwerking van afvalstoffen:
gevaarlijk afval, slib, mest, radioactief afval en overig afval (inclu-
sief kantoor- en kantine-afval).
Inbegrepen zijn de afvalstoffenheffing en het reinigingsrecht. Niet mee-
genomen zijn de betalingen aan derden voor de afvoer van waterzuive-
ringsslib en afval afkomstig van luchtzuiveringsinstallaties. Deze worden
toegerekend aan de kosten van eigen milieuactiviteiten bij achtereen-
volgens het compartiment water en lucht.
Eventuele opbrengsten voor verkocht afval (bijvoorbeeld oud papier of
metaal) zijn niet in mindering gebracht.- Totaal afvoer van afvalstoffen
- Het totaal aan betalingen aan derden voor de afvoer en/of verwerking van
afvalstoffen: gevaarlijk afval, slib, mest, radioactief afval en overig
afval (inclusief kantoor- en kantine-afval).
Inbegrepen zijn de afvalstoffenheffing en het reinigingsrecht. Niet mee-
genomen zijn de betalingen aan derden voor de afvoer van waterzuive-
ringsslib en afval afkomstig van luchtzuiveringsinstallaties. Deze worden
toegerekend aan de kosten van eigen milieuactiviteiten bij achtereen-
volgens het compartiment water en lucht.
Eventuele opbrengsten voor verkocht afval (bijvoorbeeld oud papier of
metaal) zijn niet in mindering gebracht.
- Gevaarlijk afval
- Betalingen aan derden voor de afvoer en/of verwerking van gevaarlijk
afval.
- Overig vast afval
- Betalingen aan derden voor de afvoer en/of verwerking van overig vast
afval: slib, mest, radioactief afval en overig afval (inclusief kantoor-
en kantine-afval).
- Uitbestede milieuactiviteiten
- Overige betalingen voor aan derden uitbestede milieuactiviteiten.
Hieronder vallen betalingen voor waterzuivering door particulieren,
schadebetalingen en milieuboeten, milieuonderzoek door derden en
milieucoördinatie door derden.- Totaal uitbestede milieuactiviteiten
- Het totaal aan overige betalingen voor aan derden uitbestede
milieuactiviteiten. Hieronder vallen betalingen voor waterzuivering door
particulieren, schadebetalingen en milieuboeten, milieuonderzoek door
derden en milieucoördinatie door derden.
- Waterzuivering door particulieren
- Betalingen voor de afvoer van afvalwater aan particuliere bedrijven die
beschikken over een zuiveringsinstallatie (het betreft niet industriële
reiniging).
- Schadebetalingen en milieuboeten
- Betaalde milieuboeten of schade-uitkeringen en betalingen aan derden in
verband met het herstel van veroorzaakte milieuschade.
Bij de bedrijfstak Delfstoffenwinning (SBI 10-14) bestaan deze betalingen
vrijwel geheel uit ontgrondingsheffingen en leges betaald aan provincies.
Vanaf 2002 worden niet meer als milieukosten meegeteld de jaarlijkse
vergoedingen die waterwinningsbedrijven (SBI 41) betalen aan de
landbouw voor veroorzaakte droogteschade en voor het uitvoeren van
bepaalde milieumaatregelen.
- Milieuonderzoek door derden
- Betalingen aan derden voor het verrichten van milieuonderzoek om milieu-
verontreiniging, die ontstaan is bij de eigen bedrijfsactiviteiten van
bedrijven, te voorkomen of te verminderen.
Buiten beschouwing blijft het onderzoek naar en de ontwikkeling en pro-
ductie van milieuvriendelijke producten. Het gebruik van deze producten
in productieprocessen is wel meegenomen.
- Milieucoördinatie door derden
- Betalingen aan derden voor het verrichten van activiteiten op het gebied
van milieucoördinatie (uitgevoerd door bijvoorbeeld bedrijfsmilieudiensten
of brancheorganisaties). Het gaat hierbij om de volgende activiteiten:
- het coördineren van milieuactiviteiten;
- het opzetten en in stand houden van milieuzorgsystemen met inbegrip
van de ontwikkeling van milieubeleid;
- de registratie van de milieubelasting van het eigen bedrijf;
- interne voorlichting en opleiding inzake milieuzorg, externe milieu-
rapportage, overleg met de overheid en uitvoering van milieu-audits;
- het voorbereiden van milieuvergunningen.
- Ontvangen overdrachten
- In sommige gevallen stimuleert de overheid het treffen van milieumaat-
regelen door subsidiëring van milieu-investeringen. Deze subsidies
verlagen de eigen investering en leiden dus tot lagere jaarlijkse
kapitaallasten. De kapitaallasten die als gevolg van de ontvangen
subsidies niet zijn opgetreden (de 'gesubsidieerde kapitaallasten')
worden berekend en als ontvangen overdracht beschouwd.
Er bestaan verschillende milieusubsidies, zoals WVO-uitkeringen of de
VAMIL-regeling. Gegevens over de door bedrijven ontvangen subsidies zijn
verkregen uit opgaven van de subsidieverlenende instanties. Algemene
investeringssubsidies worden niet meegerekend in dit onderzoek. Verder
zijn niet meegenomen de subsidies die zijn ontvangen door
onderzoeksinstellingen, adviesbureaus en dergelijke, ook al voerden zij
hiervoor activiteiten uit ten behoeve van bedrijven die het onderwerp
vormen van deze publicatie. - Netto milieulasten
- De netto milieulasten geven de totale financiële lasten weer die het
bedrijfsleven als gevolg van de zorg voor het milieu ondervindt.
De netto milieulasten worden berekend als het totaal van: de kosten van
eigen milieuactiviteiten, plus de betaalde overdrachten (betaalde milieu-
heffingen en betalingen voor uitbestede milieuactiviteiten), minus de ont-
vangen overdrachten (milieusubsidies).- Totaal netto milieulasten
- Het totaal van de netto milieulasten voor alle milieucompartimenten.
- Compartiment water
- De netto milieulasten om waterverontreiniging te voorkomen of te
beperken.
- Compartiment lucht
- De netto milieulasten om luchtverontreiniging te voorkomen of te
beperken.
- Compartiment bodem
- De netto milieulasten om bodemverontreiniging te voorkomen of te
beperken.
- Compartiment afval
- De netto milieulasten ter voorkoming of beperking van het ontstaan van
afvalstoffen.
- Compartiment geluid
- De netto milieulasten om geluidshinder te voorkomen of te beperken.
- Compartiment landschap
- De netto milieulasten ter voorkoming of beperking van aantasting van
natuur en landschap.
- Compartiment algemeen
- De netto milieulasten van compartiment 'algemeen'.
Hieronder zijn opgenomen de netto milieulasten die betrekking hebben op
meer dan een compartiment of die niet aan een compartiment kunnen
worden toegerekend. Hiertoe zijn gerekend kosten voor milieuonderzoek,
milieucoördinatie, leges voor milieuvergunningen en schadebetalingen en
milieuboeten.