Rijk; sector overheid, ESR 95 transacties, 1996 - 2010

Tabeltoelichting


Het CBS verzamelt, binnen het kader van de statistieken van de
overheidsfinanciën, gegevens over de omvang, de samenstelling en de
bestemming van de uitgaven en inkomsten en de balansstanden van het rijk.

Het rijk bestaat uit ministeries, begrotingsfondsen en agentschappen.
Ministeries zijn vooral actief bij het bepalen van het rijksbeleid. In
begrotingsfondsen worden bepaalde budgetten of inkomsten meerjarig
beschikbaar gehouden voor een speciaal beleidsterrein. Agentschappen zijn
belast met uitvoerende taken.

Deze tabel bevat een deel van de uitkomsten van de jaarlijkse analyse van
de rijksfinanciën: de uitgaven en inkomsten en de mutaties vorderingen en
schulden van de sector overheid van het rijk. In de tabel zijn de gegevens
uit te splitsen naar de volgende kenmerken:
- type rekening volgens het Europees Systeem van Rekeningen 1995;
- transactie volgens het Europees Systeem van Rekeningen 1995.

Gegevens beschikbaar vanaf: 1996
Frequentie: stopgezet

Status van de cijfers:
Cijfers t/m 2009 betreffen definitieve gegevens.
Cijfers over 2010 zijn voorlopige gegevens.

Wijzigingen per 24 augustus 2011:
De voorlopige cijfers voor 2010 zijn opgenomen.
De cijfers voor 2009 zijn nu definitief.

Wanneer komen er nieuwe cijfers:
Niet van toepassing.

Toelichting onderwerpen

Lopende rekening
In het rekeningstelsel van het Europees Systeem van Rekeningen 1995 wordt
de economie beschreven als een reeks van samenhangende economische
deelprocessen. De onderscheiden deelprocessen zijn: productie,
inkomensvorming, inkomensverdeling, inkomensbesteding, herverdeling door
kapitaaloverdrachten, kapitaalvorming en financiering. Elk deelproces
wordt beschreven in een afzonderlijke rekening. De lopende rekening is
een samenvoeging van de transacties die betrekking hebben op het
productieproces, de inkomensvorming, inkomensverdeling en
inkomensbesteding.
Uitgaven
Inkomensoverdrachten
Alle betalingen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat en die
niet drukken op het vermogen van de betaler en niet dienen om lange
termijn uitgaven van de ontvanger te financieren. Voorbeelden zijn
premies, uitkeringen (in geld of natura), giften, boetes, afdrachten aan
de Europese Unie en diverse overdrachten tussen verschillende
overheidslagen. Uitgesloten zijn de (betaalde) belastingen op productie en
invoer.
Totaal inkomensoverdrachten
Alle betalingen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat en die
niet drukken op het vermogen van de betaler en niet dienen om lange
termijn uitgaven van de ontvanger te financieren. Voorbeelden zijn
premies, uitkeringen (in geld of natura), giften, boetes, afdrachten aan
de Europese Unie en diverse overdrachten tussen verschillende
overheidslagen. Uitgesloten zijn de (betaalde) belastingen op productie en
invoer.
Sociale overdrachten in natura
Individuele goederen en diensten die door de overheid in het kader van
sociaal beleid gratis of tegen zeer lage prijzen aan gezinnen ter
beschikking worden gesteld. Het gaat hierbij ondermeer om de huur- en
kinderopvangtoeslag, rechtsbijstand en de openbaar vervoer jaarkaart voor
studenten.
Aan sociale verzekeringsinstellingen
Sociale verzekeringsinstellingen zijn instellingen die als belangrijkste
taak hebben het verstrekken van uitkeringen in het kader van wettelijke
verzekeringsregelingen als de wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(WIA), wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), werkloosheidswet
(WW), algemene ouderdomswet (AOW), algemene nabestaandenwet (ANW),
algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) en het basisgedeelte van de
Zorgverzekeringswet. Ook de toezichthoudende organen van deze
uitvoeringsorganen behoren hiertoe. De overheid is verantwoordelijk voor
de vaststelling of goedkeuring van de premies en de uitkeringen.
Voorbeelden zijn het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV),
de Sociale Verzekeringsbank (SVB), het College voor Zorgverzekeringen
(CVZ).
Aan overige overheidsinstellingen
Overheidsinstellingen betreffen de centrale overheid (rijk,
wetenschappelijk onderwijs, publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties,
instellingen zonder winstoogmerk van de centrale overheid) en de lagere
overheid (provincies, waterschappen, gemeenschappelijke regelingen,
gemeenten, instellingen zonder winstoogmerk van de lagere overheid).
Wetenschappelijk onderwijs wordt verzorgd door universiteiten en
aanverwante instellingen (koninklijk instituut voor de marine, Koninklijke
militaire academie) en beoogt studenten toe te leiden naar een bachelor-,
master (of in het verleden doctoraal) of doctordiploma en universitair
tweede fase beroepsonderwijs. Publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties zijn
openbare lichamen die delen van het bedrijfsleven organiseren (product- en
bedrijfschappen). Instellingen zonder winstoogmerk van de centrale
overheid betreffen verenigingen en stichtingen die onder toezicht staan
van en voornamelijk gefinancierd worden door de centrale overheid.
Waterschappen hebben als taken de beheersing van het waterpeil, de
waterkering en de zuivering van water. Gemeenschappelijke regelingen zijn
samenwerkingsverbanden tussen overheidslichamen opgericht op basis van de
wet gemeenschappelijke regelingen. In verreweg de meeste gevallen zijn
gemeenschappelijke regelingen aangegaan tussen gemeenten. Instellingen
zonder winstoogmerk van de lagere overheid betreffen verenigingen en
stichtingen die onder toezicht staan van en voornamelijk gefinancierd
worden door de lagere overheid.
Aan gezinnen
Tot de gezinnen worden gerekend alle particuliere huishoudens en de
personen in bejaardenoorden en andere instellingen in Nederland. Dit is
inclusief de bedrijven van zelfstandige ondernemers voor zover die geen
naamloze of besloten vennootschap (NV, BV) of andere rechtpersoon zijn.
Zowel de NV als de BV is een ondernemingsvorm met rechtspersoonlijkheid
waarvan het kapitaal in aandelen is verdeeld. Bij de NV zijn deze aandelen
overdraagbaar; bij de BV zijn deze niet overdraagbaar.
Aan bedrijven
Betreft financiële en niet-financiële ondernemingen. Financiële
ondernemingen zijn vennootschappen met als hoofdfunctie financiële
bemiddeling (intermediatie) en/of het verlenen van financiële hulpdiensten
(banken, verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen). Niet-financiële
ondernemingen zijn vennootschappen met als hoofdfunctie de productie van
goederen en niet-financiële diensten.
Aan buitenland
Tot het buitenland worden gerekend de niet ingezeten eenheden als de
lidstaten en instellingen van de Europese Unie, derde landen en
internationale organisaties.
Inkomsten
Belastingen op inkomen en vermogen
Belastingen die rechtstreeks bij de betaler worden geheven over het
inkomen en vermogen van personen, de winsten van bedrijven en aan het
buitenland betaalde dividenden. Voorbeelden: inkomstenbelasting,
loonbelasting, dividendbelasting, vermogensbelasting,
vennootschapsbelasting.
Inkomensoverdrachten
Alle betalingen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat en die
niet drukken op het vermogen van de betaler en niet dienen om lange
termijn uitgaven van de ontvanger te financieren, met uitzondering van de
belastingen. Voorbeelden zijn ontvangen uitkeringen, boetes,
schadeloosstellingen, afdrachten van de Europese Unie en diverse
overdrachten van andere overheidslagen.
Totaal inkomensoverdrachten
Alle betalingen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat en die
niet drukken op het vermogen van de betaler en niet dienen om lange
termijn uitgaven van de ontvanger te financieren, met uitzondering van de
belastingen. Voorbeelden zijn ontvangen uitkeringen, boetes,
schadeloosstellingen, afdrachten van de Europese Unie en diverse
overdrachten van andere overheidslagen.
Van overheidsinstellingen
Overheidsinstellingen betreffen de centrale overheid (rijk,
wetenschappelijk onderwijs, publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties,
instellingen zonder winstoogmerk van de centrale overheid) en de lagere
overheid (provincies, waterschappen, gemeenschappelijke regelingen,
gemeenten, bijzonder onderwijs, instellingen zonder winstoogmerk van de
lagere overheid).
Wetenschappelijk onderwijs wordt verzorgd door universiteiten en
aanverwante instellingen (koninklijk instituut voor de marine, Koninklijke
militaire academie) en beoogt studenten toe te leiden naar een bachelor-,
master (of in het verleden doctoraal) of doctordiploma en universitair
tweede fase beroepsonderwijs. Publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties zijn
openbare lichamen die delen van het bedrijfsleven organiseren (product- en
bedrijfschappen).
Instellingen zonder winstoogmerk van de centrale overheid betreffen
verenigingen en stichtingen die onder toezicht staan van en voornamelijk
gefinancierd worden door de centrale overheid. Waterschappen hebben als
taken de beheersing van het waterpeil, de waterkering en de zuivering van
water. Gemeenschappelijke regelingen zijn samenwerkingsverbanden tussen
overheidslichamen opgericht op basis van de wet gemeenschappelijke
regelingen. In verreweg de meeste gevallen zijn gemeenschappelijke
regelingen aangegaan tussen gemeenten. Instellingen zonder winstoogmerk
van de lagere overheid betreffen verenigingen en stichtingen die onder
toezicht staan van en voornamelijk gefinancierd worden door de lagere
overheid.
Van gezinnen
Tot de gezinnen worden gerekend alle particuliere huishoudens en de
personen in bejaardenoorden en andere instellingen in Nederland. Dit is
inclusief de bedrijven van zelfstandige ondernemers voor zover die geen
naamloze of besloten vennootschap (NV, BV) of andere rechtpersoon zijn.
Zowel de NV als de BV is een ondernemingsvorm met rechtspersoonlijkheid
waarvan het kapitaal in aandelen is verdeeld. Bij de NV zijn deze aandelen
overdraagbaar, bij de BV zijn deze niet overdraagbaar.
Van bedrijven
Betreft financiële en niet-financiële ondernemingen. Financiële
ondernemingen zijn vennootschappen met als hoofdfunctie financiële
bemiddeling (intermediatie) en/of het verlenen van financiële hulpdiensten
(banken, verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen). Niet-financiële
ondernemingen zijn vennootschappen met als hoofdfunctie de productie van
goederen en niet-financiële diensten.
Van buitenland
Tot het buitenland worden gerekend de niet ingezeten eenheden als de
lidstaten en instellingen van de Europese Unie, derde landen en
internationale organisaties.