Bevolking, huishoudens en bevolkingsontwikkeling; 1899-2019
Perioden | Particuliere huishoudens Totaal particuliere huishoudens (x 1 000) | Particuliere huishoudens Eenpersoonshuishoudens naar geslacht Mannen en vrouwen (x 1 000) | Particuliere huishoudens Meerpersoonshuishouden (x 1 000) | Particuliere huishoudens Gemiddelde huishoudensgrootte (aantal) | Particuliere huishoudens Totaal personen in huishouden (x 1 000) | Particuliere huishoudens Kinderen in huishouden (x 1 000) |
---|---|---|---|---|---|---|
1947 | 2.577 | 285 | 2.292 | 3,68 | 9.487 | 4.475 |
1960 | 3.171 | 387 | 2.784 | 3,56 | 11.291 | 5.019 |
1971 | 4.094 | 716 | 3.378 | 3,17 | 12.967 | 5.321 |
Bron: CBS. |
Tabeltoelichting
Deze tabel bevat de belangrijkste kerncijfers over de bevolking, huishoudens en bevolkingsontwikkeling in Nederland.
In de tabel worden de volgende gegevens onderscheiden:
- Bevolking;
- Particuliere huishoudens;
- Levend geboren kinderen;
- Sterfte;
- Verhuisde personen;
- Huwelijkssluiting;
- Huwelijksontbinding;
- Wijziging van nationaliteit.
Het CBS gaat over op een nieuwe indeling van de bevolking naar herkomst. Voortaan is meer bepalend waar iemand zelf geboren is, naast waar iemands ouders geboren zijn. Daarbij wordt het woord migratieachtergrond niet meer gebruikt. De hoofdindeling westers/niet-westers wordt vervangen door een indeling op basis van werelddelen en veelvoorkomende immigratielanden. Deze indeling wordt geleidelijk ingevoerd in tabellen en publicaties met bevolking naar herkomst.
Gegevens beschikbaar van 1899 tot en met 2019.
Status van de cijfers:
Alle cijfers in de tabel zijn definitief.
Wijzigingen per 15 december 2023:
Geen, deze tabel is stopgezet.
Wanneer komen er nieuwe cijfers uit?
Niet meer van toepassing. Deze tabel wordt opgevolgd door de tabel Bevolking, huishoudens en bevolkingsontwikkeling; vanaf 1899. Zie paragraaf 3.
Toelichting onderwerpen
- Particuliere huishoudens
- Van 1960 tot 1988 cijfers per 31 december, van 1988 tot 1995 cijfers halverwege het jaar, vanaf 1995 cijfers per 1 januari.
Trendbreuk
Vanaf 2011 is er voor de samenstelling van huishoudensgegevens gebruik gemaakt van een nieuwe productiemethode. In deze nieuwe methode wordt voor het bepalen van de huishoudenssamenstelling naast de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) belastingdienstgegevens over samenwonende paren gebruikt.
De uitkomsten op basis van de nieuwe productiemethode sluiten goed aan op de voorgaande uitkomsten, maar er treden vanaf 2011 wel kleine verschuivingen op in het aantal huishoudens naar samenstelling. De grootste verschuiving betreft het aantal overige huishoudens dat lager uitvalt.
Het aantal personen in institutionele huishoudens ligt op 1 januari 2011 12 duizend hoger dan op 1 januari 2010. Ongeveer de helft van deze stijging is veroorzaakt door verbeteringen in de methode van waarneming.
Particulier huishouden:
Eén of meer personen die samen een woonruimte bewonen en zichzelf, dus niet-bedrijfsmatig, voorzien in de dagelijkse levensbehoeften.- Totaal particuliere huishoudens
- Eenpersoonshuishoudens naar geslacht
- Eenpersoonshuishouden:
Een particulier huishouden bestaande uit één persoon.- Mannen en vrouwen
- Meerpersoonshuishouden
- Een particulier huishouden bestaande uit twee of meer personen.
- Gemiddelde huishoudensgrootte
- Gemiddeld aantal personen dat deel uitmaakt van een particulier huishouden.
- Totaal personen in huishouden
- Van 1960 tot 1988 cijfers per 31 december, van 1988 tot 1995 cijfers halverwege het jaar, vanaf 1995 cijfers per 1 januari.
Tot 1995 personen in particuliere huishoudens.
Vanaf 1995 personen in particuliere huishoudens inclusief personen in institutionele huishoudens.
Trendbreuk
Vanaf 2011 is er voor de samenstelling van huishoudensgegevens gebruik gemaakt van een nieuwe productiemethode. In deze nieuwe methode wordt voor het bepalen van de huishoudenssamenstelling naast de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) belastingdienstgegevens over samenwonende paren gebruikt.
De uitkomsten op basis van de nieuwe productiemethode sluiten goed aan op de voorgaande uitkomsten, maar er treden vanaf 2011 wel kleine verschuivingen op in het aantal huishoudens naar samenstelling. De grootste verschuiving betreft het aantal overige huishoudens dat lager uitvalt.
Het aantal personen in institutionele huishoudens ligt op 1 januari 2011 12 duizend hoger dan op 1 januari 2010. Ongeveer de helft van deze stijging is veroorzaakt door verbeteringen in de methode van waarneming.
Particulier huishouden:
Eén of meer personen die samen een woonruimte bewonen en zichzelf, dus niet-bedrijfsmatig, voorzien in de dagelijkse levensbehoeften.
Institutioneel huishouden:
Eén of meer personen die samen een woonruimte bewonen en daar bedrijfsmatig worden voorzien in dagelijkse levensbehoeften. Ook de huisvesting vindt bedrijfsmatig plaats.
Het gaat om instellingen zoals verpleeg-, verzorgings- en kindertehuizen, gezinsvervangende tehuizen, revalidatiecentra en penitentiaire inrichtingen, waarin de personen in principe voor langere tijd (zullen) verblijven.
- Kinderen in huishouden
- Thuiswonende kinderen in particuliere huishoudens.
Van 1960 tot 1981 kinderen van de referentiepersoon van het huishouden.
Vanaf 1981 kinderen van de referentiepersoon van het huishouden en kinderen van de vaste partner van de referentiepersoon van het huishouden.
Thuiswonend kind:
Persoon ongeacht leeftijd of burgerlijke staat die een kind-ouder relatie heeft met één of twee tot het huishouden behorende ouders.
Onder thuiswonende kinderen worden ook begrepen adoptie- en stiefkinderen, maar geen pleegkinderen.
Referentiepersoon:
Lid van het huishouden ten opzichte van wie de posities van de andere leden in het huishouden worden bepaald. Uit de leden van het huishouden wordt de referentiepersoon als volgt gekozen:
- als er een paar is binnen het huishouden: de man;
- als het paar van gelijk geslacht is: de oudste van het paar;
- in een eenouderhuishouden: de ouder;
- in een overig huishouden: de oudste meerderjarige man of - als deze ontbreekt: de oudste meerderjarige vrouw.