Rendementen en CO2-emissie van elektriciteitsproductie in Nederland, update 2023
Harmelink Consulting, Agentschap NL, ECN, CBS en PBL (2012) hebben mogelijke methodes voor de berekening van het fossiel (en nucleair) energieverbruik per eenheid geproduceerde/verbruikte elektriciteit en de CO2-emissie per eenheid geproduceerde/verbruikte elektriciteit beschreven en twee standaardmethodes voorgesteld:
- Een gemiddelde methode: de integrale methode
- Een marginale methode: de referentieparkmethode
In de notitie Berekening van de CO2-emissies, het primair fossiel energiegebruik en het rendement van elektriciteit in Nederland worden deze methodes beschreven en wordt aangegeven voor welke doeleinden deze gebruikt kunnen worden. De notitie bevat cijfers tot en met het verslagjaar 2010. Sindsdien bepaalt het CBS ieder jaar opnieuw de cijfers over de rendementen en CO2-emissies van elektriciteitsproductie.
Begin 2023 heeft het CBS een methode ontwikkeld om de emissiefactor volgens de integrale methode te verbijzonderen naar elektriciteit uit aardgas en elektriciteit uit steenkool zoals beschreven in de notitie Emissiefactoren van elektriciteit uit steenkool en aardgas, 2000-2021.
Update 2023
In dit CBS bericht zijn de gegevens over 2023 aan de reeks toegevoegd (tabel 1). Uit de tabel volgt dat binnen het referentiepark de CO2-emissie per eenheid geproduceerde elektriciteit in 2023 afnam. Dit heeft vooral te maken met de afgenomen inzet van steenkool.
Ook volgens de integrale methode nam in 2023 de CO2-emissie per eenheid geproduceerde elektriciteit af tot een minimum van 0,22 kg/kWh geproduceerde elektriciteit. Naast de gedaalde inzet van steenkool was hierbij de toename van de productie van hernieuwbare elektriciteit een belangrijke factor.