Welvaart van gepensioneerden
Koopkrachtontwikkeling gepensioneerden in de min
De koopkracht van gepensioneerden is in 2017 ten opzichte van gepensioneerde personen in 2016 in doorsnee met 0,3 procent gedaald. Bij de totale bevolking steeg de koopkracht juist met 0,5 procent. Gedurende de economische crisis geraakte de koopkracht van gepensioneerden steeds verder in de min en kwam in 2013 op het dieptepunt 6,0 procent lager uit dan in 2008. Ondanks de economisch betere tijden die volgden, is dit koopkrachtverlies de laatste jaren nauwelijks hersteld. Gepensioneerden kunnen hun inkomenssituatie niet meer veranderen waardoor hun koopkracht sterk afhankelijk is van de indexering van de AOW en aanvullende pensioenen en van fiscale maatregelen.
Bij de totale bevolking bleef de koopkrachtverandering tijdens de crisisjaren vrijwel constant om met het opbloeien van de economie weer te stijgen.
Categories1 | Totale bevolking (2008=100) | Gepensioneerden (2008=100) |
---|---|---|
2008 | 100 | 100 |
2009 | 101,9 | 100,5 |
2010 | 101,5 | 99,5 |
2011 | 100,7 | 98 |
2012 | 99,6 | 96,8 |
2013 | 98,5 | 94 |
2014 | 100,4 | 94,8 |
2015 | 101,7 | 94,9 |
2016 | 104,7 | 95,6 |
2017* | 105,2 | 95,4 |
* voorlopige cijfers |
Koopkracht AOW’ers met klein aanvullend inkomen stijgt wel
De koopkrachtontwikkeling van gepensioneerden hangt mede af van de hoogte van hun aanvullend inkomen naast de AOW-uitkering. In 2017 nam de koopkracht van gepensioneerden met een aanvullend inkomen tot 10 duizend euro per jaar licht toe. Het gaat dan om een kwart van alle gepensioneerden van wie het aanvullend inkomen kan bestaan uit huurtoeslag en/of een klein aanvullend pensioen. Maar op de lange termijn was de ontwikkeling alleen voor gepensioneerden met aanvullend inkomen tot 5 duizend euro per jaar positief. In 2017 lag hun koopkracht bijna 5 procent hoger dan in 2008. De groep met aanvullend tussen de 5 en 10 duizend euro per jaar kwam in 2017 op krap hetzelfde niveau uit als in 2008. De koopkracht van gepensioneerden met een hoger aanvullend inkomen ging evenwel achteruit. Degenen met een aanvullend inkomen vanaf 20 duizend euro per jaar –qua omvang de helft van alle gepensioneerden- hadden het meest last van het niet of beperkt indexeren van aanvullende pensioenen. Hun koopkracht was in 2017 bijna 12 procent minder dan in 2008.
Tot 5 duizend euro (2008=100) | 5 tot 10 duizend euro (2008=100) | 10 tot 20 duizend euro (2008=100) | 20 duizend euro en meer (2008=100) | |
---|---|---|---|---|
2008 | 100 | 100 | 100 | 100 |
2009 | 103,3 | 101,5 | 99,9 | 98,4 |
2010 | 103,1 | 100,8 | 98,6 | 95,8 |
2011 | 101,9 | 99,5 | 97,1 | 93,4 |
2012 | 100,5 | 98,4 | 96,1 | 92,1 |
2013 | 99,7 | 96,5 | 93,2 | 88,6 |
2014 | 101,5 | 97,5 | 93,7 | 89,1 |
2015 | 102,6 | 98 | 93,4 | 89 |
2016 | 104,2 | 99,4 | 94,2 | 89 |
2017* | 104,8 | 99,6 | 93,9 | 88,1 |
* voorlopige cijfers |
Ruim 2,1 miljoen huishoudens met AOW
In 2017 ontvingen ruim 2,1 miljoen huishoudens AOW. Van deze AOW-huishoudens ontvingen er ruim 1,9 miljoen ook aanvullend pensioen, zoals ouderdoms- of partnerpensioen. De AOW-uitkering bedroeg gemiddeld 35 procent van het bruto inkomen, ongeveer net zo veel als het aanvullend pensioen (36 procent).
Categories1 | AOW (% van bruto inkomen) | Aanvullend pensioen (% van bruto inkomen) | Inkomen uit vermogen (% van bruto inkomen) | Inkomen als werknemer of zelfstandige (% van bruto inkomen) | Overig aanvullend inkomen (% van bruto inkomen) |
---|---|---|---|---|---|
Totaal (3 830 euro) | 35,2 | 36,2 | 10,4 | 15,3 | 3 |
Alleenstaande vrouw (2 340 euro) | 50,3 | 33,4 | 11,2 | 1,3 | 3,8 |
Alleenstaande man (2 860 euro) | 40,3 | 40,4 | 11,8 | 5,6 | 1,8 |
Paar, beiden AOW'er (4 270 euro) | 39 | 43,3 | 12,1 | 4,9 | 0,8 |
Paar, één partner AOW'er (5 410 euro) | 20,2 | 36,1 | 8,8 | 29,4 | 5,5 |
1)Tussen haakjes is het gemiddeld bruto maandinkomen vermeld. * voorlopige cijfers |
1 op de 20 AOW-huishoudens heeft weinig aanvullend inkomen
Tussen huishoudens verschillen de aanvullende inkomsten op de AOW sterk. Zo hadden 113 duizend huishoudens (6 procent) geen of hooguit 250 euro bruto per maand aan aanvullende inkomsten. Dit betrof vooral alleenstaande AOW’ers, alleenstaande vrouwen iets vaker dan alleenstaande mannen (11 tegen 9 procent). Bijna 225 duizend huishoudens (10 procent) moesten het maandelijks stellen met 250 tot 500 euro bovenop de AOW. Ook dit waren relatief vaak alleenstaanden. Onder alleenstaande AOW-gerechtigde vrouwen was het aandeel met maandelijks 250 tot 500 euro extra groter dan onder alleenstaande AOW-gerechtigde mannen (21 tegen 14 procent). Aan de andere kant ontving 62 procent van de AOW-huishoudens (vooral paren) maandelijks aanvullende inkomsten van duizend euro bruto of meer. Bij ruim de helft van deze AOW-huishoudens ging het om 2 duizend euro bruto of meer, dus om een aanvullend bedrag ruimschoots boven de AOW.
Categories1 | Tot 250 euro per maand (% ) | 250 tot 500 euro per maand (% ) | 500 tot 1 000 euro per maand (% ) | 1 000 tot 2 000 euro per maand (% ) | 2 000 euro en meer per maand (% ) |
---|---|---|---|---|---|
Alleenstaande vrouw | 72,2 | 138,4 | 209,7 | 148,4 | 99,6 |
Alleenstaande man | 26,4 | 38,1 | 73,4 | 73,5 | 68,7 |
Paar, beiden AOW'er | 12,8 | 39,5 | 154,8 | 228,7 | 328,9 |
Paar, één partner AOW'er | 2 | 5,2 | 18,7 | 43,9 | 170,4 |
* voorlopige cijfers |
AOW dempt armoederisico
Instroom in de AOW gaat gepaard met een verlaging van het armoederisico. De kale AOW ligt namelijk voor zowel alleenstaanden als paren al enkele jaren boven het gehanteerde kritische inkomenscriterium, de lage-inkomensgrens. In 2017 bedroeg het aandeel AOW-huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens 3,5 procent. Het aandeel met een langdurig laag inkomen, oftewel ten minste vier jaar een inkomen onder de lage-inkomensgrens, kwam uit op 1,1 procent. In de totale bevolking waren de overeenkomstige percentages 8,2 en 3,3 procent. Een onvolledige AOW-opbouw, negatief inkomen (bijvoorbeeld als gevolg van hoge hypotheekrentebetalingen) en het hebben van een jongere niet-werkende, niet-AOW-gerechtigde partner kunnen er onder andere toe leiden dat het inkomen van een AOW-huishouden onder de kritische streep komt.
Gedurende de economische crisis liep het armoederisico onder zowel de totale bevolking als de pensioenhuishoudens op. Daarna daalde het armoederisico maar liep in 2017 weer licht op. Zo steeg bij pensioenhuishoudens het aandeel met een laag inkomen van 3,3 procent in 2016 naar 3,5 procent in 2017 en bij alle huishoudens van 7,9 naar 8,2 procent.
Jaar | Alle huishoudens (% huishoudens) | Pensioenhuishoudens (% huishoudens) | |
---|---|---|---|
Voor revisie | 2008 | 7,5 | 3,4 |
Voor revisie | 2009 | 7,6 | 2,8 |
Voor revisie | 2010 | 7,4 | 2,8 |
Voor revisie | 2011 | 8,2 | 3,6 |
Voor revisie | |||
Na revisie | 2011 | 6,9 | 3 |
Na revisie | 2012 | 8 | 3,7 |
Na revisie | 2013 | 8,9 | 4,3 |
Na revisie | 2014 | 8,5 | 3,9 |
Na revisie | 2015 | 8,2 | 3,3 |
Na revisie | 2016 | 7,9 | 3,3 |
Na revisie | 2017* | 8,2 | 3,5 |
* voorlopige cijfers |
Stijgende trend in gemiddeld inkomen van gepensioneerden
Sinds het begin van deze eeuw is er sprake van een structureel stijgende trend in het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van zowel alle huishoudens in Nederland als van de pensioenhuishoudens. Wel zijn er onderbrekingen als gevolg van conjuncturele tegenwind. Ten tijde van de economische crisis en dan met name in 2011 en 2013 zakte het gemiddeld inkomen van de beide populaties naar een wat lager niveau om vervolgens met het floreren van de economie weer te stijgen.
De stijging van het gemiddeld inkomen op de lange termijn houdt verband met de veranderende samenstelling van de pensioenhuishoudens. De oudere generaties die in de regel relatief laag zijn opgeleid en daarom weinig aanvullend pensioen bovenop hun AOW hebben opgebouwd, sterven uit. In hun plaats stromen alsmaar hoger opgeleide en beter verdienende, jongere generaties in die meer aanvullend pensioen hebben opgebouwd. Daarnaast is de arbeidsparticipatie van vrouwen in de afgelopen dertig jaar toegenomen. Daardoor behoren tot de instromende jongere generaties steeds meer vrouwen met een arbeidsverleden die, eveneens in toenemende mate, aanvullend pensioen hebben opgebouwd.
Jaar | Alle huishoudens (1000 euro, prijzen 2017) | Pensioenhuishoudens (1000 euro, prijzen 2017) | |
---|---|---|---|
Voor revisie | 2001 | 24,9 | 21,7 |
Voor revisie | 2002 | 24,9 | 21,9 |
Voor revisie | 2003 | 24,4 | 22,1 |
Voor revisie | 2004 | 24,6 | 22,3 |
Voor revisie | 2005 | 24,6 | 22,4 |
Voor revisie | 2006 | 25,3 | 22,9 |
Voor revisie | 2007 | 26,5 | 23,3 |
Voor revisie | 2008 | 26,3 | 23,8 |
Voor revisie | 2009 | 26,2 | 24 |
Voor revisie | 2010 | 25,8 | 23,6 |
Voor revisie | 2011 | 25,3 | 23,2 |
Na revisie | 2011 | 27,8 | 25,8 |
Na revisie | 2012 | 27,3 | 25,9 |
Na revisie | 2013 | 26,8 | 25,1 |
Na revisie | 2014 | 27,9 | 26,6 |
Na revisie | 2015 | 27,6 | 25,6 |
Na revisie | 2016 | 28,6 | 26,2 |
Na revisie | 2017* | 28,8 | 26,9 |
* voorlopige cijfers |
Pensioenhuishoudens in bovenste regionen vermogensladder
In 2017 bedroeg het mediane vermogen van pensioenhuishoudens 116 duizend euro, dat is ruim 4 keer zo veel als dat van de totale bevolking (28,3 duizend euro). De vermogensopbouw is sterk afhankelijk van de levensfase. Jonge mensen aan het begin van hun arbeidscarrière verdienen relatief weinig, kunnen weinig geld opzij zetten en nemen vaak een grote schuldenlast op hun schouders bij de aankoop van een eigen woning. Naarmate mensen ouder worden, verbetert hun arbeidsinkomen, wordt de hypotheek gaandeweg afgelost en blijft er meer salaris over waarmee vermogen kan worden opgebouwd. Bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd vallen de oudere huishoudens weliswaar terug in inkomen, maar woningbezitters hebben veelal wel een nagenoeg afgeloste hypotheek.
Gedurende de economische crisis stortte de eerder nog florerende woningmarkt in: de woningprijzen daalden en daarmee nam ook het mediane vermogen van pensioenhuishoudens af. Het dieptepunt werd in 2013 bereikt. Dat gold voor zowel alle huishoudens als de pensioenhuishoudens. Met de navolgende economische bloei en de weer sterk aantrekkende woningmarkt, herstelde ook de vermogenspositie van huishoudens. Wel ligt ook in 2017 het mediane vermogen van pensioenhuishoudens nog steeds onder de piek van 2008 toen hun vermogen meer dan 129 duizend euro bedroeg.
Ruim de helft van de pensioenhuishoudens had in 2017 een vermogen van meer dan een ton en een tiende had meer dan een half miljoen euro. Een negatief vermogen kwam bij 4 procent van de gepensioneerden voor. Gemiddeld had bijna 1 op de 5 huishoudens in Nederland een negatief vermogen. Het gaat dan veelal om huishoudens met een relatief hoge hypotheekschuld.
Jaar | Alle huishoudens (1000 euro, prijzen 2017) | Pensioenhuishoudens (1000 euro, prijzen 2017) |
---|---|---|
2008 | 53,4 | 127,6 |
2009 | 46,9 | 129,2 |
2010 | 37,7 | 127 |
2011 | 35,6 | 122,3 |
2012 | 27 | 113,6 |
2013 | 17,8 | 101,4 |
2014 | 17,2 | 101,7 |
2015 | 20,4 | 104,7 |
2016 | 22,5 | 109,4 |
2017* | 28,3 | 116 |
* voorlopige cijfers |
Negatief (%) | 0 tot 100 duizend euro (%) | 100 tot 500 duizend euro (%) | 500 duizend euro en meer (%) | |
---|---|---|---|---|
Alle huishoudens | 1451,0 | 3533,5 | 2163,0 | 544,3 |
Pensioenhuishoudens | 86,8 | 929,5 | 866,9 | 244,4 |
* voorlopige cijfers |
Bronnen
- Publicatie - Welvaart in Nederland 2019
Relevante links
- Nieuwsbericht - Vrouwen hebben steeds vaker aanvullend pensioen