Financiën van werkende twintigers en dertigers
1. Inleiding
Het CBS heeft eerder uitvoerig bericht over de positie in het huishouden en de arbeidsmarkt van twintigers (van der Mooren, 2015, Souren, 2015, Stoeldraijer, 2014, van der Valk, 2015). Met een vergelijking van de financiële situatie en bestedingen tussen twintigers en dertigers vult dit artikel het profiel van de twintiger verder in. Daarbij beperken we ons tot iedereen die hoofdzakelijk inkomen uit arbeid of uit onderneming heeft, zelfstandig woont en geen regulier onderwijs meer volgt. In 2015 bestond deze groep werkende twintigers uit 890 duizend personen. Daarvan zijn er ongeveer 10 duizend twintig jaar oud. Hoe hoger de leeftijd, hoe meer werkenden er zijn. Er zijn ruim 150 duizend werkende 29-jarigen. Bij de dertigers ligt het aantal werkenden per leeftijdsgroep tussen de 150 en 160 duizend.
Het artikel is verder als volgt opgebouwd. Paragraaf 2 beschrijft in welk type huishouden de zelfstandig wonende werkende twintigers en dertigers leven. Paragraaf 3 gaat in op de economische zelfstandigheid en het persoonlijke inkomen. Ook is er aandacht voor het besteedbare inkomen van de huishoudens van de betrokken twintigers en dertigers. In paragraaf 4 komt het vermogen aan de orde en worden specifieke schulden zoals studieschulden en hypotheekschulden belicht. Paragraaf 5 sluit af met de bestedingen.
2. Samenstelling
Huishoudens van jongere en oudere twintigers verschillen in samenstelling. De meeste 20-jarigen wonen nog thuis, terwijl ruim zeven op de tien 29-jarigen zelfstandig wonen en betaald werk hebben. Van de 29-jarige zelfstandig wonende werkenden is 20 procent alleenstaand, is 28 procent onderdeel van een paar zonder kinderen en 23 procent van een paar met kinderen. Van de 39-jarigen is 11 procent alleenstaand, maakt 10 procent deel uit van een paar zonder kinderen en 55 procent van een paar met kinderen.
Eenoudergezin | Paar met kinderen | Paar zonder kinderen | Alleenstaand | |
---|---|---|---|---|
20 | 0,05 | 0,25 | 1,64 | 2,58 |
21 | 0,1 | 0,6 | 3,87 | 4,67 |
22 | 0,15 | 1,28 | 7,9 | 7,8 |
23 | 0,24 | 2,36 | 13,42 | 11,87 |
24 | 0,38 | 4,02 | 19,3 | 15,95 |
25 | 0,54 | 6,6 | 24,63 | 18,97 |
26 | 0,74 | 9,78 | 28,51 | 20,85 |
27 | 0,93 | 13,89 | 30,52 | 21,3 |
28 | 1,17 | 18,83 | 30,32 | 20,93 |
29 | 1,4 | 24,12 | 28,5 | 20,23 |
30 | 1,66 | 29,75 | 25,87 | 19,16 |
31 | 1,91 | 35,07 | 22,83 | 18,03 |
32 | 2,2 | 40,29 | 19,63 | 16,86 |
33 | 2,45 | 44,74 | 17,33 | 15,58 |
34 | 2,66 | 48,2 | 15,05 | 14,6 |
35 | 2,95 | 50,89 | 13,3 | 13,7 |
36 | 3,25 | 52,74 | 11,93 | 13,15 |
37 | 3,55 | 54,32 | 10,91 | 12,24 |
38 | 3,77 | 55,37 | 10,23 | 11,91 |
39 | 4,18 | 55,54 | 9,72 | 11,53 |
3. Inkomen
3.1. Economische zelfstandigheid
Meeste werkende twintigers zijn economisch zelfstandig
De meeste werkende twintigers zijn ook economisch zelfstandig, wat wil zeggen dat ze een netto inkomen uit arbeid hebben dat boven het bijstandsniveau ligt. Het aandeel economisch zelfstandigen hangt sterk samen met de leeftijd. Vijf op de tien 20-jarige werkenden verdienden in 2015 meer dan het bijstandsniveau, tegen negen op de tien 27-jarige werkenden. Na deze leeftijd blijft dit aandeel vrijwel even groot. Een groep van 131 duizend werkende twintigers, ofwel 15 procent van het totaal, is niet economisch zelfstandig.
Werkende vrouwen zijn minder vaak economisch zelfstandig dan werkende mannen; vanaf 27 jaar begint het verschil op te lopen. Bij een leeftijd van 20 jaar is 46 procent van de werkende vrouwen economisch zelfstandig en 59 procent van de mannen. Op 27-jarige leeftijd gaat het om 84 procent van de vrouwen en 92 procent van de mannen. Op 39-jarige leeftijd zijn de verschillen groter geworden en is 81 procent van de vrouwen economisch zelfstandig, tegen 95 procent van de mannen.
3.2. Persoonlijk inkomen
Toename inkomen vlakt af na een leeftijd van 26 jaar
Hoe hoger de leeftijd van de werkende en zelfstandig wonende twintiger, hoe hoger het persoonlijk inkomen. Het doorsnee inkomen (mediaan) van een 20-jarige is 16 duizend euro. Met ieder leeftijdsjaar is dit bedrag ongeveer 2 duizend euro hoger. Daarna vlakt deze toename af. Op 26-jarige leeftijd bedraagt het doorsnee inkomen 29 duizend euro en op 39-jarige leeftijd 37 duizend euro.
Met het oplopen van de leeftijd gaat het doorsnee inkomen van twintigers omhoog. Werkenden van 20 jaar hadden in 2015 in doorsnee een persoonlijk inkomen van 16 duizend euro. In deze groep zitten relatief veel jongeren met een lage opleiding. Hoogopgeleiden voegen zich op latere leeftijd bij de werkende bevolking, en duwen het gemiddelde omhoog door hun doorgaans hogere inkomen. Daarnaast speelt ook mee dat steeds meer jongeren er na verloop van tijd in slagen een (flexibele) deeltijdbaan in te ruilen voor een voltijdbaan. Het doorsnee inkomen van eind-twintigers bedraagt 27 duizend euro en van eind-dertigers 37 duizend euro.
De spreiding in het persoonlijk inkomen neemt eveneens toe met het oplopen van de leeftijd. Zo had in 2015 tien procent van de werkende 20-jarigen een inkomen van meer 26 duizend euro, terwijl een even grote groep een inkomen had van minder dan 3 duizend euro. Onder eind-dertigers is dit inkomensverschil veel groter. Van deze groep ontving 10 procent 74 duizend euro en meer, terwijl de 10 procent met de laagste inkomens niet boven de 13 duizend euro uitkwam.
Inkomen vrouwen lager dan mannen; verschil loopt op met leeftijd
Bij werkenden van 20 jaar ligt het doorsnee inkomen van mannen en vrouwen niet ver uit elkaar, maar dit verschil wordt groter naarmate de leeftijd oploopt. Het inkomen van mannen blijft stijgen met ieder leeftijdsjaar, terwijl dat van vrouwen na het 27e levensjaar vrijwel stabiel blijft. Hierdoor loopt bij de dertigers het doorsnee inkomen van mannen en vrouwen tezamen nog maar nauwelijks op met de leeftijd.
Een belangrijke factor die hierbij een rol speelt is dat veel vrouwen na de geboorte van een kind korter gaan werken, terwijl dit bij de meeste mannen niet het geval is. Bij een leeftijd van 20 tot en met 24 jaar is het aandeel vrouwen met kinderen laag (2 procent bij een 20-jarige en 11 procent bij een 24-jarige vrouw). Daarna loopt dit percentage flink op. Bij vrouwen van 28 jaar heeft 34 procent kinderen. Bij vrouwen van 29 jaar gaat het om 41 procent en van 39 jaar om 78 procent.
Vanaf 27 jaar werken vrouwen met oplopende leeftijd steeds vaker in deeltijd
Tot 27-jarige leeftijd neemt het aandeel werkende vrouwen met een voltijdbaan toe, om in de latere leeftijden weer te krimpen. Van de 20-jarige werkende vrouwen heeft 21 procent een voltijds dienstverband en bij de 27-jarigen is dit 40 procent. Met 29 jaar werkt 37 procent van de vrouwen met een werknemersbaan voltijds en op de leeftijd van 39 jaar nog slechts 23 procent. Vanaf 27 jaar blijft het percentage mannen dat voltijds werkt stabiel boven de 70 procent.
Van de werkende vrouwen van 30 tot en met 39 jaar met kinderen werkt 15 procent in een voltijdbaan; bij vrouwen zonder kinderen in deze leeftijden ligt dit aandeel op 48 procent. Het inkomen van vrouwen met kinderen ligt aanzienlijk lager. Hun doorsnee persoonlijk inkomen bedraagt 25 duizend euro, tegenover 35 duizend euro bij vrouwen zonder kinderen.
3.3. Besteedbaar inkomen van huishoudens
Gestandaardiseerd huishoudensinkomen hoger naarmate werkende twintiger ouder is
Behalve het persoonlijk inkomen, is ook het inkomen van het huishouden van de werkende twintiger een belangrijke invalshoek om de financiële situatie te bekijken. Bij deze indicator wordt niet alleen rekening gehouden met het inkomen van de werkende twintiger zelf, maar ook met het eventuele inkomen van de partner of er sprake is van kinderen. Om het inkomen van huishoudens van verschillende omvang en samenstelling te vergelijken, gebruikt het CBS het begrip gestandaardiseerd huishoudensinkomen.
In 2015 maakte een 20-jarige werkende deel uit van een huishouden met een doorsnee gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van 17 duizend euro. Dit huishoudensinkomen loopt op tot 27 duizend euro van huishoudens van 29-jarige werkenden en blijft bij de dertigers nagenoeg op dat niveau.
De spreiding in het gestandaardiseerd inkomen neemt eveneens toe met het oplopen van de leeftijd, maar minder sterk dan bij het persoonlijk inkomen het geval is (zie paragraaf 3.2). Zo leefde 10 procent van de werkende 20-jarigen in 2015 in een huishouden met een gestandaardiseerd inkomen van meer 30 duizend euro, terwijl dit bij een even grote groep minder dan 6 duizend euro was. Bij eind-dertigers is dit inkomensverschil een stuk groter. De 10 procent hoogste huishoudensinkomens waren 46 duizend en hoger, terwijl de tien procent met de laagste inkomens niet boven de 16 duizend euro uitkwam.
Hoogste gestandaardiseerd huishoudensinkomen bij werkende partners zonder kinderen
Het doorsnee gestandaardiseerde besteedbare inkomen was in 2015 relatief laag bij werkende twintigers of dertigers die alleenstaande ouder waren. Het inkomen van paren zonder kinderen is het hoogst. Het huishoudensinkomen van paren met kinderen en alleenstaanden ligt tussen dat van de twee groepen in. Het verschil in inkomen tussen huishoudenstypen geldt zowel voor de twintigers als de dertigers.
Huishoudensinkomen voor werkende twintigers loopt sinds 1990 steeds verder achter op dat van werkende dertigers
In 1990 maakte een werkende twintiger nog deel uit van een huishouden dat ongeveer hetzelfde inkomen (22,2 duizend euro) had als dat van een werkende dertiger (22,3 duizend euro). In de jaren daarna is het gemiddeld huishoudensinkomen bij werkende twintigers steeds meer achter gaan lopen op dat bij werkende dertigers. In 2014 bedroeg het huishoudensinkomen bij een werkende twintiger 23,1 duizend euro en bij een werkende dertiger 26,6 duizend euro.
Totaal Nederland | Totaal twintigers | Werkende twintigers | Totaal dertigers | Werkende dertigers | |
---|---|---|---|---|---|
1990 | 21,8 | 22,2 | 22,2 | 21,6 | 22,3 |
1991 | 22 | 22,1 | 22,4 | 21,9 | 22,6 |
1992 | 21,8 | 21,9 | 22,3 | 21,7 | 22,5 |
1993 | 21,6 | 21,5 | 22,2 | 21,6 | 22,5 |
1994 | 21,7 | 21,4 | 22,3 | 21,8 | 22,9 |
1995 | 22 | 21,7 | 22,6 | 22,2 | 23,3 |
1996 | 22,1 | 21,6 | 22,4 | 22,3 | 23,2 |
1997 | 22,4 | 21,9 | 22,3 | 22,6 | 23,6 |
1998 | 22,7 | 22,4 | 22,7 | 22,8 | 23,7 |
1999 | 23,1 | 22,8 | 22,9 | 23,3 | 24,2 |
2000 | 24 | 23,9 | 22,9 | 23,3 | 24,4 |
2001 | 25,1 | 25,1 | 24,7 | 24,9 | 26,1 |
2002 | 25 | 24,9 | 24,5 | 24,6 | 25,7 |
2003 | 24,5 | 24,1 | 24 | 24,1 | 25,2 |
2004 | 24,9 | 24 | 23,9 | 24,4 | 25,5 |
2005 | 25 | 23,7 | 23,6 | 24,4 | 25,4 |
2006 | 25,8 | 24,4 | 24,3 | 25,5 | 26,5 |
2007 | 27,2 | 25,4 | 25,1 | 26,6 | 27,6 |
2008 | 27 | 25,2 | 25 | 26,4 | 27,3 |
2009 | 26,9 | 25 | 25,1 | 26,3 | 27,3 |
2010 | 26,6 | 24,2 | 24 | 26,1 | 27,2 |
2011 | 26,1 | 23,8 | 23,5 | 25,6 | 26,7 |
2012 | 25,6 | 22,7 | 22,9 | 25,1 | 26,1 |
2013 | 25,2 | 22,4 | 22,5 | 24,7 | 25,9 |
2014 | 26,1 | 22,9 | 23,1 | 25,4 | 26,6 |
4. Vermogen
Het vermogen is opgebouwd uit het saldo van bezittingen en schulden. De doorsnee werkende twintiger is lid van een huishouden met verwaarloosbaar klein netto vermogen; de waarde van bezittingen wordt meestal grotendeels opgeheven door de schulden. Zo wordt bijvoorbeeld de hypotheekschuld gesaldeerd met de waarde van de eigen woning. Ook het vermogen van huishoudens van werkende dertigers was nagenoeg nul.
Ruim vijf van de tien werkenden van 20 jaar leeft in een huishouden met een schuld. Bij een leeftijd van 29 jaar is dit acht op de tien. De hypotheekschuld vormt een belangrijk aandeel in de totale schuld. Daarna volgt de studieschuld. De overige schuld is laag en ligt bij huishoudens van werkende twintigers onder de duizend euro. Bij de huishoudens van dertigers is dit bedrag net iets hoger.
Hypotheekschuld in huishoudens met werkende twintiger tussen 150 en 200 duizend euro
Werkende twintigers leven niet zo vaak in een huishouden met een hypotheekschuld als werkende dertigers. Bij de 20-jarigen gaat het om 17 procent, bij 30-jarigen om 60 procent en bij de 39-jarigen om 77 procent.
De doorsnee hypotheekschuld van een huishouden van een 20-jarige werkende bedraagt 150 duizend euro, 194 duizend euro bij een 29-jarige en 222 duizend euro bij een 39-jarige.
Studieschuld huishoudens 5 duizend euro bij werkende van 39 jaar
Bijna 30 procent van de 20-jarige werkenden maakte in 2015 deel uit van een huishouden met studieschuld. Bij de 25-jarigen gaat het om 42 procent van de werkenden, bij de 29-jarigen om 34 procent en bij de 39–jarigen om 10 procent.
Bij 20-jarigen in een huishouden met een studieschuld was deze met 3 duizend euro relatief laag. Dit bedrag piekt op 14 duizend euro bij de 29-jarigen. Vanaf 30 jaar neemt met ieder leeftijdsjaar van de werkende de studieschuld af tot 5 duizend euro bij een 39-jarige.
Onder de vroege twintigers met werk komen relatief veel laagopgeleiden voor. Een werkende laagopgeleide heeft weinig studieschuld opgebouwd. Voor veel voormalig studenten uit het hoger onderwijs geldt dit niet. De meesten hebben hun studie nog niet afgerond vóór hun 23ste en vallen daardoor nog buiten de populatie van dit onderzoek.
5. Bestedingen
Huishoudens met een hoofdkostwinner van 20 tot en met 29 jaar in paar zonder kinderen hebben de hoogste uitgaven
Ook in het uitgavenpatroon wijken twintigers af van dertigers. Huishoudens met een twintiger als hoofdkostwinner gaven in 2015 gemiddeld 27 duizend euro uit. Dat is 8 duizend euro minder dan wat huishoudens met dertiger als hoofdkostwinner gemiddeld uitgeven. Het besteedbaar inkomen van huishoudens met een dertiger als hoofdkostwinner is dan ook hoger dan bij een huishouden met een twintiger als hoofdkostwinner.
Besteedbaar inkomen | Bestedingen | |
---|---|---|
Twintigers | 26,4 | 26,8 |
Dertigers | 41,9 | 35,3 |
De uitgaven van een huishouden hangen samen met het type huishouden. Werkende twintigers die alleenstaand zijn, besteden iets meer dan 20 duizend euro. Huishoudens die bestaan uit een paar zonder kind en waarvan de hoofdkostwinner twintiger is, besteden gemiddeld 34 duizend euro. Bij een paar met kind zijn de uitgaven in deze leeftijdsgroep iets lager.
Bij de huishoudens met een dertiger als hoofdkostwinner zijn de bestedingen van het huishouden juist het hoogst onder paren met een kind. Paren met kinderen vormen de grootste huishoudens met gemiddeld 3,5 personen.
Uitgaven aan huisvesting, water en energie vormen de grootste bestedingspost
Bij alle huishoudens met twintigers als hoofdkostwinner vormen huisvesting, water en energie de grootste kostenpost. In een huishouden van samenwonende twintigers wordt gemiddeld 30 procent hier aan uitgegeven en in een huishouden van een alleenstaande 36 procent.
Door paren zonder kind wordt 16 procent van de bestedingen uitgegeven aan vervoer, waar alleenstaanden hier 11 procent aan uitgeven. Alleenstaanden geven relatief meer uit aan openbaar vervoer, terwijl het bij paren vaker gaat om de kosten van een eigen auto.
Overige bestedingen | Kinderopvang | Verzekeringen | Woninginrichting | Onderwijs | Restaurants en hotels | Recreatie en cultuur | Vervoer | Huisvesting, water en energie | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Alleenstaand | 26,7 | 0 | 1,7 | 2,8 | 3,7 | 8,5 | 9,2 | 11,1 | 36,3 |
Paar zonder kind | 26,6 | 0 | 2,1 | 5 | 2,9 | 7,2 | 9,9 | 16,2 | 30,1 |
Paar met kind | 29,5 | 2,5 | 4,9 | 5,7 | 1,7 | 5,1 | 6,7 | 12,4 | 31,5 |
Paren met kind geven gemiddeld 2,5 procent van hun bestedingen uit aan kinderopvang. Ook geven zij duidelijk meer uit aan verzekeringen dan de andere twintigers, vooral aan aanvullende zorgverzekeringen. Daar staat tegenover dat zij weinig uitgeven aan onderwijs, bezoeken aan cafés en restaurants en recreatie en cultuur. Alleenstaande werkende twintigers geven gemiddeld het meest uit in cafés en restaurants.
In huishoudens van dertigers wordt gemiddeld 2,3 procent meer besteed aan kinderopvang dan in huishoudens van twintigers. Huishoudens met een hoofdkostwinner van in de twintig geven daarentegen 2,5 procent meer uit aan onderwijs. Hetzelfde geldt voor huisvesting, water en energie. In huishoudens van twintigers wordt 9 procent van de huishoudensbestedingen uitgegeven aan voedings- en genotmiddelen, bij de dertigers bijna 11 procent. De aandelen van overige bestedingsposten, zoals communicatie, verschillen nauwelijks tussen twintigers en dertigers.
Het bestedingspatroon van huishoudens van dertigers verschilt van dat van twintigers. Dit hangt voor een belangrijk deel samen met het verschil in samenstelling van het huishouden. Zo is bij dertigers veel vaker sprake van kinderen, waardoor ze ook een groter deel van hun uitgaven besteden aan voedings- en genotmiddelen en kinderopvang.
Kolom1 | |
---|---|
Onderwijs | 2,7 |
Huisvesting, water en energie | 2,6 |
Restaurants en hotels | 0,8 |
Woninginrichting | -0,8 |
Voedings- en genotmiddelen | -1,7 |
Kinderopvang | -2,3 |
Overige bestedingsposten | -1,3 |
Bronnen
- Achtergrondartikel - Het dynamische leven van twintigers
- Achtergrondartikel - Het werkende leven van twintigers
- PDF - Jongeren blijven langer thuis wonen
- Achtergrondartikel - De leefomgeving van twintigers