Rendementen en CO2-emissie elektriciteitsproductie 2015
- Een gemiddelde methode: de integrale methode
- Een marginale methode: de referentieparkmethode
In de notitie “Berekening van de CO2-emissies, het primair fossiel energiegebruik en het rendement van elektriciteit in Nederland” worden deze methodes beschreven en wordt aangegeven voor welke doeleinden deze gebruikt kunnen worden.
Update 2015
De notitie Harmelink et al. (2012) bevat cijfers tot en met het verslagjaar 2010. Sindsdien bepaalt CBS ieder jaar opnieuw de cijfers over de rendementen en CO2-emissies van elektriciteitsproductie. In dit CBS bericht zijn de gegevens over 2015 aan de reeks toegevoegd (tabel 2.1).Uit de tabel volgt dat het rendementen op fossiele brandstoffen volgens de integrale methode in 2015 is toegenomen ten opzichte van 2014. Dat komt door de toename van de productie van hernieuwbare elektriciteit. Hernieuwbare elektriciteit telt wel in de teller van deze berekening maar niet in de noemer. Het rendement volgens de referentieparkmethode is ongeveer gelijk gebleven. Hierin speelt hernieuwbare elektriciteit geen rol.
Volgens beide methoden is de CO2-emissie per eenheid geproduceerde elektriciteit duidelijk toegenomen. Dat heeft te maken met de toegenomen productie van elektriciteit uit steenkool.
Steenkool heeft een veel hogere CO2-emissie per joule gebruikte brandstof dan aardgas.