Van drinken om te vergeten, naar vergeten om te drinken

De statistiek is van oudsher het instrument om samenlevingen te analyseren. Statistici namen misstanden in de samenleving waar, publiceerden daarover en hoopten op een luisterend oor van beleidsmakers. Negentiende-eeuwse statistici, (artsen, advocaten, predikanten, ambtenaren en hoogleraren) ontpopten zich tot de woordvoerders van pressiebewegingen als de anti-slavernijbeweging, het anti-dagbladzegelverbond, de anti-alcoholbeweging, de Maatschappij tot Nut van de Javaan, en de pressieverengingen die zich bemoeiden om het onderwijs. Vanuit diezelfde beweging  is in 1892 de Centrale Commissie voor de Statistiek opgericht, de voorloopster van het CBS (1899).

Misbruik gevolg van pauperisme

Ook het armoedevraagstuk behoorde tot het onderzoeksterrein. Al in het allereerste nummer van het Tijdschrift voor staathuishoudkunde en statistiek (1841) stond een groot artikel over ‘Het misbruik van sterken drank. Geen oorzaak, maar gevolg’. De onbekende auteur – waarschijnlijk de oprichter van het blad, baron mr. B.W.A.E. Sloet tot Oldhuis – neemt daar de stelling voor zijn rekening dat drankmisbruik het gevolg is van pauperisme. De arme drinkt om de troosteloosheid van zijn leven even te vergeten. ‘Hij heeft, hoe hij slaaft en zwoegt, de diaconiekas in het verschiet. Hij leeft in de zorg van iedere dag en zonder hoop in de toekomst. Daarom leeft hij in de kroeg, waar bedwelming te vinden is, daarom wordt de zuur gewonnen penning niet aan dringende behoeften van het leven, maar aan jenever verspild.’ Sloet had de statistiek aan zijn kant: zo hoog als het rond 1825 was, bijna 10 liter pure alcohol per hoofd, is het verbruik daarna nooit meer geweest.
De verbanden waren hem bekend. Om dezelfde reden dat onder de minst welvarende volken het meest werd gedronken, zag hij ook dat in de meest verarmde plaatsen het aantal tapperijen het grootst was. Om het drankgebruik te beteugelen, stelde hij de oprichting van matigheidsgenootschappen naar Amerikaans voorbeeld voor. Wetgeving om het drankgebruik te reguleren, was op dat moment geen reële optie. beducht als de regering was dat de schatkist accijnsinkomsten zou mislopen. Omwille van de schatkist wilde de overheid volgens de schrijver ‘liever op de zedeloosheid der natie blijven voort speculeren.’

Een sociaal réveil

Het CBS heeft altijd een grote expertise over het drankvraagstuk in huis gehad. CBS-directeur mr. H.W. Henri Methorst sprak in 1900 op een congres in Parijs over het alcoholverbruik in ons land in de negentiende eeuw (1831–1899). De drankconsumptie heeft hij op basis van de accijnsgegevens geschat. Het is een van de oudste tijdreeksen in de sociale statistiek. De daling van het verbruik die hij kon constateren, schreef hij toe aan drie factoren: 1. de invoering van de Drankwet (1881) die het aantal verkooppunten beperkte; 2. de toename van de sportbeoefening, die met matigheid gepaard ging; en 3. het succes van de georganiseerde drankbestrijding, die hij onderdeel noemde van een bredere réveil social. Daarmee maakte hij duidelijk dat maatschappelijke ontwikkelingen – bestaanszekerheid, vast werk, een vast leefpatroon, het opkomende verenigingsleven –  meer dan wettelijke maatregelen, ervoor hebben gezorgd dat het alcoholgebruik drastisch verminderde.

Alcoholgebruik
 

Nieuwe verbruiksstatistiek

Na 1920 werd het CBS zelfs verantwoordelijk voor de publicatie van de nieuwe (gemeentelijke) statistiek van het verbruik van gedistilleerd. Deze verbruiksstatistiek stond als niet erg betrouwbaar bekend, en het ministerie van Binnenlandse Zaken die lang verantwoordelijk was voor de publicatie, is in 1900 dan ook gestopt met de uitgave. Maar drankbestrijders, beleidsmakers en wetenschappelijke onderzoekers zijn altijd om de verbruiksgegevens blijven vragen. Tussenkomst van het CBS heeft de publicatie van de verbruiksstatistiek een aantal jaren overeind gehouden. Het bureau moest zorgen voor publicatie van de gegevens in een geschikte vorm. Geen eindeloze tabellen meer, maar een wetenschappelijk verantwoorde, geannoteerde uitgave. Het bureau bracht in 1920 de verbruiksgegevens naar buiten, niet langer per gemeente, zoals vóór 1899, maar per cluster van gemeenten. Deze clusters waren gevormd rondom een stedelijke kern. Daarmee heeft het bureau een prototype ontworpen van een indeling in verzorgingsgebieden, de vroegste in ons land.

Blauwe front

Het gebeurde in de gloriedagen van de georganiseerde drankbestrijding. Dit blauwe front had in de jaren 1900–1920 grote successen geboekt. De eerste was de aanpassing van de Drankwet in 1904. De nieuwe wet gaf gemeenten de mogelijkheid de uitgave van vergunningen voor de verkoop van sterke drank te beperken en het aantal verkooppunten vast te stellen tot onder het wettelijk toegestane maximum. De grote highlight van de drankweer was het grote Volkspetitionnement van 1914. Blauwe werkers haalden 670 duizend handtekeningen op ter ondersteuning van het opnemen van Plaatselijke Keuze in de wet. Een initiatiefwetsvoorstel van het ARP-Kamerlid Rutgers voor het opnemen van Plaatselijke Keuze in de wet, gedaan in 1919, strandde evenwel door verzet in de Eerste Kamer. Was het voorstel wet geworden, dan zouden burgers in de gemeenten stemmen over het handhaven van de openbare verkoop van sterke drank.

Geen knakking gedistilleerdindustrie

In datzelfde jaar is een blauwe staatscommissie gevormd die moest onderzoeken of het mogelijk was de productie van consumptiealcohol te beperken zonder de industrie te knakken. De commissie wilde van elke branderij en stokerij weten hoeveel ze produceerden, om vervolgens te kunnen bepalen hoeveel de productie kon worden beperkt zonder de industrie om zeep te helpen.
Bedrijven weigerden evenwel gegevens te verstrekken. De commissie stond met lege handen en benaderde het CBS. Het bureau had gedetailleerde gegevens over de gedistilleerde productie zojuist verzameld voor haar eerste productiestatistiek, die spoedig het licht zou zien. Maar het bureau stond die gegevens niet af, de Wet op de Statistiek van voortbrenging en verbruik stond dat niet toe. CBS-directeur Methorst had de ondernemers die zijn telkaarten moesten invullen herhaaldelijk de garantie op geheimhouding gegeven. Hij kon de commissie niet helpen. Methorst: ‘Ik behoef Uwe Commissie wel niet in den brede uiteen te zetten, dat het noodzakelijk is de afgelegde belofte zonder enig voorbehoud gestand te doen. Geschiedde dit niet, dan zou het Centraal Bureau voor de Statistiek het vertrouwen verliezen, dat voor de vervulling van zijn taak onontbeerlijk is.’

Jan Tinbergen toont aan: propaganda voor matiging werkt

In 1942 waagde Jan Tinbergen, die op het CBS de afdeling conjunctuuronderzoek leidde, zich aan een verklaring van het verloop van het gedistilleerd verbruik. Hij verklaarde dat vanuit een eenvoudig model. Het verbruik was een functie van de prijs van het product, het inkomen van de consument, de gemiddelde temperatuur en een trendfactor, waarin de invloed van de drankbestrijding naar voren kwam. Tinbergen bepaalde deze trendfactor door de invloeden van prijs, inkomen en het weer van de verbruikscurve af te trekken. Economische factoren verklaarden het verloop van deze drankcurve goeddeels maar niet uitsluitend, en zonder de trendinvloed zou de daling van het verbruik niet zo groot zijn geweest. De trendinvloed bestond in de ‘gestadige verandering in gebruiksgewoonten, die was toe te schrijven aan de propaganda voor matigheid en geheelonthouding.’ Tinbergen becijferde die daling op gemiddeld 1,6 procent per jaar (1925–1935).

Matige drinkers

Na de oorlog neemt het verbruik aanvankelijk slechts langzaam toe, na 1970 stijgt het razendsnel. De alcoholconsumptie per hoofd neemt in deze jaren explosief toe van 5,5 liter (1970) tot 9,1 liter in 1979, het hoogste niveau in de twintigste eeuw. Na 1980 daalt de alcoholconsumptie vrijwel jaarlijks tot 7,0 liter in 2014.
De strategieën en middelen waarmee dat is bereikt, zijn geen andere dan in de negentiende eeuw, al zijn het niet meer de dominees en de onderwijzers die de weg wijzen. Het is een combinatie van wetgeving (hoge accijnzen, beperking van de drankverkoop aan jongeren), overheidscampagnes die wijzen op de gezondheidsrisico’s en sociale schade van alcoholmisbruik, het permanente morele appel op matigheid (‘drank maakt meer kapot dan je lief is’), en voorlichting, bijvoorbeeld op scholen.
Met een dergelijk verbruik behoort ons land tot de matigste lidstaten van de Europese Unie.

Alcoholgebruik in Europa