Het interpreteren van cijfers over vermogensongelijkheid behoeft nuance

Het CBS publiceert statistieken om inzicht te verschaffen in maatschappelijke fenomenen en trends. Losse cijfers zijn echter vaak op verschillende manieren te interpreteren en kunnen al snel aanleiding geven tot misverstanden. Het CBS rekent het daarom tot zijn taak om het publiek te voorzien van achtergrondinformatie die het in staat stelt de cijfers op de juiste wijze te interpreteren. Het gaat hier onder andere om informatie over de gehanteerde definities en hun beperkingen, maar ook over ‘meetonzekerheden’ doordat bijvoorbeeld bepaalde zaken niet gemeten kunnen worden.

Recentelijk is de discussie opgelaaid over ongelijkheid, met name vermogensongelijkheid. Aangezien dit thema veel losmaakt en daarbij regelmatig CBS-cijfers worden gebruikt, zal hieronder met enkele voorbeelden worden toegelicht welke effecten wel, of juist niet, worden meegenomen in de cijfers van het CBS en andere soortgelijke bureaus. Ook zal een aantal mechanismen worden besproken die tot vermogensongelijkheid kunnen leiden.

Het is welbekend dat vermogen kan worden geërfd, hetgeen een deel van de vermogensongelijkheid in Nederland verklaart. Ook is bekend dat het rendement op vermogen tot inkomen en vermogensvermeerdering kan leiden. Verschillende mensen erven verschillende hoeveelheden vermogen en dit speelt zeker een rol bij het creëren van vermogensverschillen in nieuwe generaties. Er zijn echter ook andere mechanismen aan het werk. Zelfs al zou ieder mens zijn of haar leven beginnen zonder vermogen, dan nog ontstaan die verschillen vanzelf ten gevolge van verschillende keuzes die mensen maken tussen consumptie en sparen. Ook kan een deel van het vermogensverschil tussen burgers worden verklaard door de levensfase waarin ze zich bevinden. Deze mechanismen zullen in onderstaande voorbeelden schematisch worden uitgewerkt.

VOORBEELD 1

Jan en Anne zijn starters op de arbeidsmarkt en hebben hetzelfde salaris en geen vermogen. Jan besluit 5 procent van zijn loon te sparen en Anne 20 procent. Jan sluit echter wel een aantal verzekeringen af; appeltjes voor de dorst, die echter niet als vermogen zichtbaar worden in de cijfers. Door de definitie van het begrip ‘vermogen’ bezit Anne in dit rekenvoorbeeld na 1 jaar meer dan 4 keer zoveel vermogen als Jan. Van het vermogen dat ze samen bezitten is meer dan 80 procent van Anne en 20 procent van Jan.

Een variant op dit voorbeeld is het volgende hypothetische scenario: nadat alle vermogens van burgers op 1 januari 2015 door de overheid zijn afgeroomd en alle inkomensverschillen teniet zijn gedaan, besluit 80 procent van de huishoudens 1 procent van het loon te sparen en 20 procent van de huishoudens 16 procent. Op 1 januari 2016, slechts een jaar nadat alle inkomens- en vermogensongelijkheid aldus is geëlimineerd, is het gevolg van dit alles dat 20 procent van de huishoudens 80 van het vermogen bezit.

VOORBEELD 2

Maria is 25 en net begonnen aan haar carrière als trainee nadat ze is afgestudeerd als meester in de rechten. Willem is 59 en kijkt terug op een lange carrière als advocaat en bedrijfsjurist. Maria heeft net haar eerste huis gekocht en heeft daartoe het grootste deel van de aankoopwaarde moeten financieren met een hypothecaire geldlening. Willem heeft gedurende zijn leven verschillende huizen gekocht en tegen een hogere waarde verkocht, maar woont nu al ruim 15 jaar in hetzelfde pand, dat sinds de aankoop flink in waarde is gestegen. Willem heeft geen separate spaarrekening, maar door de overwaarde bij de verkoop van vorige huizen te investeren in zijn nieuwe huis en door de hypothecaire schuld af te betalen, is de schuld die Willem heeft slechts 30 procent van de actuele waarde van zijn huis. Willem heeft daardoor een flink vermogen, terwijl Maria vrijwel geen vermogen – of zelfs een negatief vermogen – heeft. De vermogensongelijkheid tussen Willem en Maria is zeer groot, maar dit komt vooral doordat ze zich in een andere levensfase bevinden. Het vermogensverschil tussen Maria en Wilco, een jaargenoot op de Universiteit die ook net begonnen is aan zijn carrière, is kleiner.

Hoewel deze voorbeelden de werkelijkheid simplificeren, geven ze wel een beeld van enkele mechanismen die samen met vermogensaanwas en overerving aan het werk zijn bij het creëren van vermogensongelijkheid. Ook tonen ze aan hoe voorzichtig men moet zijn met het interpreteren van cijfers over vermogensverschillen. Het feit dat vermogensverschillen bestaan zegt weinig over de wijze waarop ze tot stand zijn gekomen. Echter, juist dat laatste heeft een politieke dimensie. In het eerste voorbeeld was het vermogensverschil het gevolg van het feit dat Anne besloot een fors deel van haar loon te sparen, terwijl Jan besloot zijn loon te besteden aan consumptie. Dit voorbeeld laat zien dat vermogensverschillen deels het gevolg zijn van verschillen in de keuze tussen sparen en consumeren. Anne heeft meer vermogen opgebouwd, maar Jan heeft meer geconsumeerd en alleen dit feit kan al flinke vermogensverschillen veroorzaken. Als een flink deel van de bevolking nauwelijks vermogen heeft opgebouwd, wat het geval is, dan is de vermogensverhouding logischerwijs zodanig dat een relatief klein deel van de bevolking een relatief groot deel van het vermogen bezit.

Het tweede voorbeeld laat zien dat het ten behoeve van beleid niet in alle opzichten zinnig is om het vermogen van iemand die net enkele jaren geleden is afgestudeerd te vergelijken met het vermogen van iemand die aan het einde van zijn carrière nadert.

Een ander aspect betreft met name het tweede voorbeeld. Daarin wordt vermeld dat Willem zijn hypothecaire schuld afbetaalt, bijvoorbeeld met een spaarhypotheek. Dit is een voorbeeld van persoonlijke vermogensopbouw, maar doordat het CBS dit niet kan waarnemen wordt het niet betrokken in de cijfers die worden gepubliceerd. Aldus blijft een stuk particulier gespaard vermogen buiten de waarneming van het CBS.

Een ander aspect dat van invloed is op de vermogensverdeling zijn sociale verzekeringen. Hiertoe wederom een voorbeeld:

VOORBEELD 3

Jan en John werken beiden in de bouw en hebben hetzelfde bruto inkomen. Jan woont echter in een land met een goed ontwikkeld sociaal stelsel en John niet. Jan draagt verplicht een deel van zijn loon af en krijgt daarvoor een sociaal vangnet en een pensioenregeling terug. John woont in een ander land waar men geen noemenswaardige sociale voorziening heeft, maar ook een lage belastingdruk. Om toch een appeltje voor de dorst te hebben, een buffer voor het geval hij bijvoorbeeld werkloos wordt, zet John maandelijks wat geld opzij op een rentedragende spaarrekening en tevens spaart hij afzonderlijk voor zijn pensioen. De noodzaak voor Jan om appeltjes voor de dorst bij elkaar te sparen is echter minder groot, juist doordat het land waarin hij woont over een uitstekend sociaal stelsel beschikt, waarvoor hij maandelijks een deel van zijn loon inlevert, meer dan John. John heeft een sterkere prikkel om te sparen en vermogen op te bouwen dan Jan. De spaargelden van John worden in de gangbare definities wel tot vermogen gerekend, maar het sociale vangnet waarop Jan aanspraak op kan maken, en waarvoor hij maandelijks ook betaalt, niet. 

Wat dit voorbeeld illustreert, is dat een sociaal vangnet invloed heeft op de mate waarin mensen geprikkeld worden te sparen en vermogen op te bouwen. Zeker aan de onderkant van de arbeidsmarkt, waar men niet veel overhoudt van het inkomen na belasting, zal men niet veel (kunnen) sparen en dus weinig vermogen opbouwen. Door het sociale vangnet is het ook minder hard nodig. Wat het voorbeeld tevens laat zien is dat een sociaal stelsel en goed gevulde pensioenpotten ook gezien zouden kunnen worden als een vorm van ‘gesocialiseerd vermogen’. Oftewel het is vermogen dat niet toegerekend kan worden aan individuele burgers, maar waar diezelfde burgers wel voor betalen en de vruchten van plukken. Bij de cijfers over de vermogensverdeling wordt dit ‘niet-toerekenbare vermogen’ niet meegenomen. Zowel John als Jan zetten geld opzij voor minder goede tijden en ouderdom - de een via belastingen en sociale premies, de ander door te sparen - maar in het geval van Jan leidt dat niet tot vermogensopbouw als bedoeld in de statistieken en bij John wel.

In recente berichtgeving door het CBS werd gerapporteerd dat het gemiddelde vermogen van vooral minder vermogende huishoudens sterk is gedaald (zo goed als gehalveerd), terwijl dit effect minder groot was voor vermogenden. Dit verklaart grotendeels de lichte toename in de vermogensongelijkheid in de afgelopen jaren. Het feit dat vermogende huishoudens minder ‘last’ lijken te hebben van de economische crisis heeft verschillende oorzaken. Het vermogen van deze huishoudens is waarschijnlijk beter gespreid over een bredere, internationale, portefeuille. Een andere oorzaak is echter nog basaler; de hogere schuldenlast van minder vermogende gezinnen. Dat zal hieronder worden toegelicht.

VOORBEELD 4

Lyda is werkzaam als receptioniste en koopt een huis voor 200.000 euro. Zij financiert deze aankoop met een combinatie van al haar spaargeld (vermogen), 10.000 euro, en een hypothecaire geldlening van 190.000. Door een economische crisis daalt de waarde van haar huis vervolgens met ongeveer 2,5 procent. Het is nu dus 195.000 euro waard. Aangezien Lyda een lening van 190.000 euro heeft, is haar vermogen gedaald tot 5000 euro. Kortom, een daling van de huisprijs van ‘slechts’ 2,5 procent heeft tot gevolg dat haar vermogen met 50 procent is gedaald.

De oorzaak van de vermogensdaling die Lyda ervaart, is het feit dat ze een groot deel van het huis heeft gefinancierd met een schuld. Aangezien een substantieel deel van de huizen in Nederland met een flinke hypothecaire schuld is gefinancierd, zullen fluctuaties op de huizenmarkt veel grotere fluctuaties in de vermogensposities van huishoudens veroorzaken. Het is overigens ook zo dat als de huisprijzen weer stijgen, het vermogen van Lyda ook weer razendsnel zal worden aangevuld. Dit voorbeeld geeft ook een additionele verklaring waarom de crisis minder invloed heeft gehad op de vermogenspositie van vermogende huishoudens: doordat deze huishoudens meer vermogen hebben is hun schuldenlast lager.