Inzicht in delinquent gedrag begon bij het jonge CBS

In 1892 is de Centrale Commissie voor de Statistiek opgericht. De commissie moest departementen en andere openbare besturen adviseren over beleidszaken en statistische informatie bijeenbrengen die nuttig waren voor de overheid, de praktijk en de wetenschap. Eigen onderzoek was bijzaak, maar gebeurde wel. Het zou in 1899 worden opgedragen aan het Centraal Bureau voor de Statistiek dat als werkbureau werd opgericht.
Het CBS heeft zich spoedig een onmisbare plaats verworven in het maatschappelijke debat. Internationale faam zou het bureau krijgen met de herinrichting van de gerechtelijke statistiek en het criminologisch-statistische onderzoek. Dat was bovenal te danken aan mr. Jacques Reinhard Brandes de Roos, de chef van de afdeling Gerechtelijke statistiek bij het CBS en diens rechterhand, mr. Clara Wichmann, beide geëngageerde strafrechtjuristen.

Systematische bestudering

De Crimineele statistiek was een van de eerste statistieken die het kersverse CBS in 1900 ging verzorgen. Het nam de publicatie  over van het ministerie van Justitie en die verhuizing paste bij de centralisatie van de ambtelijke statistiekbeoefening.
Aan de statistiek was een hoop te verbeteren. Detailleringen en bijzonderheden over de veroordeelden waren schaars, de statistiek te formeel. Het waren stereotype, resumptieve tabeloverzichten: ‘zetsel, waarin van jaar tot jaar de cijfers werden veranderd, en derhalve van een al te groote objectiviteit. Van elke poging om waargenomen verschijnselen te verklaren of toe te lichten, scheen eens en voor al te zijn afgezien’, schreef De Roos, de chef van de afdeling Gerechtelijke statistiek van het CBS. Dat laatste zou toch de essentie van een criminele statistiek moeten zijn: de oorzaken van de misdaad te kennen bij de misdadiger en bij de maatschappij, en die oorzaken systematisch te bestuderen. Het criminologisch-wetenschappelijke onderzoek was gediend met de publicatie van een zelfstandige criminele statistiek.

Gedetineerden

een-centrale-rol-g1

De ‘eisch der groote getallen’

Het criminologisch-statistische onderzoek kon wel een zetje in de rug gebruiken, want de statistische methode was nog weinig bekend. Prof.dr. C.A. Verrijn Stuart noemde in zijn Inleiding tot de beoefening der statistiek drie recente criminologische dissertaties die alle waren gebaseerd op biografisch en psychologisch onderzoek, niet op statistieken. Het kwam vooral door onbekendheid met de statistiek, want ‘de uitkomsten zouden stellig, ook naar het oordeel der schrijvers, nog hooger waarde hebben bezeten, indien aan den “eisch der groote getallen” meer gevolg had kunnen worden gegeven.’

Achtergronden van delinquent gedrag

De Crimineele statistiek was op advies van de CCS in 1896 gesplitst in een justitieel-administratief deel, dat het overzicht gaf van de verrichtingen van de diverse rechterlijke colleges en rechters (vonnissen) en een crimineel-statistisch deel, waarin de stand en de loop van de criminaliteit (strafzaken) werden beschreven en waarin de misdadiger centraal stond. De splitsing was mogelijk geworden door een nieuwe wijze van gegevensverwerking die berustte op de invoering, in 1896, van de strafregisters en de zogeheten antropometrische signalementkaarten. Deze maakten een betere registratie van de veroordeelden mogelijk. De basisgegevens uit de strafregisters en de persoonlijke gegevens van de veroordeelden werden op de parketten bij de hoven en rechtbanken op zogeheten telkaarten overgebracht, voor elke veroordeelde één. Er waren diverse modellen: één voor veroordeelde mannen en vrouwen van 18 jaar en ouder, één voor schuldig verklaarde mannen en vrouwen jonger dan 18 jaar, en één model voor de misdrijven en overtredingen van militairen.

Misdaad als maatschappelijk verschijnsel

Met de bemoeienis van de CCS, die al in 1894 op een redactie van de gerechtelijke statistiek had aangedrongen, en de overdracht van de statistiek naar het CBS is het mogelijk geworden delinquenten een profiel te geven. Tot die tijd waren leeftijd (jonger of ouder dan 16 jaar) en sekse de enige persoonlijke gegevens van de veroordeelden in de statistiek. Naderhand zijn meer kenmerken toegevoegd, zoals burgerlijke staat, leeftijd (acht categorieën), legitimiteit (wettig of onwettig geboren), beroep en beroepsklasse, kerkgenootschap, drankmisbruik en verstandelijke ontwikkeling (wel of geen lagere school, c.q. wel of niet kunnen lezen). De nieuwe statistiek kon helpen om inzicht te krijgen in de achtergronden van het delinquente gedrag. Volgens mr. W.A. Bonger, de eerste hoogleraar criminologie en van 1920 tot zijn zelfgekozen dood in 1940 prominent lid van de CCS, lag de waarde van de criminele statistiek vooral in de solide grondslag die de statistiek vormde voor het inzicht dat misdaad niet een individueel maar een maatschappelijk verschijnsel was met aanwijsbare, telkens terugkerende oorzaken.

Ministeriële reprimande

De criminele statistieken zouden de basis vormen voor criminologische beschouwingen. Het heeft, vanuit het CBS, een aantal ampele studies opgeleverd over de invloed van het jaargetijde op de frequentie van delicten, criminaliteit van de alleroudsten (70-plus), op de seksuele criminaliteit, en op de samenhang tussen kindermoord en vruchtafdrijving.
Voor de criminaliteit van de alleroudsten had De Roos een verklaring. Het viel hem op dat deze hoogbejaarde veroordeelden geen recidivisten waren. Er waren er juist velen zonder een strafblad. Dat op oudere leeftijd ‘criminele neigingen’ zichtbaar werden, had volgens De Roos te maken met de psychische veranderingen die de ouderdom met zich meebracht, en die ervoor zorgden dat de ‘criminogene eigenschappen’ van mensen meer aan de oppervlakte kwamen. Bij de ‘criminaliteit van de oude dag’ paste dan ook een beeld van psychisch verval. De oude-dags-criminaliteit was overigens gering, en zeker de helft van de veroordelingen was voor bedelarij en landloperij.
Met die studies had het ministerie grote moeite. De beschouwingen gingen verder dan een louter statistische, meer in de richting van een criminologische analyse. In 1911 kreeg De Roos van de minister daarvoor een reprimande. Dergelijke studies in een van regeringswege gepubliceerde (en gefinancierde) statistiek mochten voortaan alleen nog na machtiging van de minister zelf worden gepubliceerd.

Veroordeelden naar leeftijd, 1902/1906

een-centrale-rol-g2

Internationale faam

De Roos was een van de prominente vertegenwoordigers van de nieuwe richting in het strafrecht, die in de jaren tachtig van de 19de eeuw was ontstaan rond de Amsterdamse hoogleraar G.A. van Hamel en die de hervorming van het strafrecht beoogde. De Roos zou zich ontwikkelen tot een (internationaal) vooraanstaand publicist. Hij was in 1900 gepromoveerd op De strafmiddelen in de nieuwe strafrechtswetenschap (Amsterdam 1900). Maar zijn belangrijkste wetenschappelijke werk was zijn Inleiding tot de beoefening der crimineele aetiologie met gebruikmaking van Nederlandsche gegevens (Haarlem 1908), een standaardwerk. De criminoloog Bonger roemde De Roos als deskundige op het gebied van de criminele pathologie, waarover hij vele, door deskundigen lovend gewaardeerde inleidingen schreef. Het bezorgde De Roos én het CBS een internationale faam op het vakgebied. Op de congressen van het Institut International de Statistique hield De Roos lezingen. Op de zitting van het instituut in Cairo (1927) werd hij benoemd tot voorzitter van een commissie die tot taak had om richtlijnen op te stellen voor een internationaal vergelijkbare criminele statistiek. Op bijeenkomsten van het instituut in Warschau (1929) en Madrid (1931) bracht hij van dit onderzoek verslag uit.

Ronald van der Bie

Literatuur

Bie, R.J. van der, ‘De gerechtelijke statistieken van het CBS’, in: Synghel, G. van, Bronnen voor de criminaliteit en rechtspleging vanaf 1811 tot heden. Broncommentaren 7. (Den Haag 2009), 243–285.

Roos, J.R.B. de, ‘De criminaliteit op leeftijden van 70 jaar en hooger’, Supplement op de Crimineele statistiek over het jaar 1907. (’s-Gravenhage 1910)