Mineralen in de landbouw, 1970-2012*

De Nederlandse landbouw heeft sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw te maken met grote mineralenoverschotten. Deze vinden hun oorsprong in het grootschalig gebruik van kunstmest en (grotendeels geïmporteerde) veevoedergrondstoffen. Hiermee worden veel meer mineralen op landbouwgrond aangevoerd dan er met landbouwproducten worden afgevoerd. Met name de stikstof- en fosforoverschotten uit de landbouw dragen in belangrijke mate bij aan de vermesting en verzuring van het milieu.

Er zijn twee berekeningswijzen voor de bepaling van de overschotten: via de sectorbalansen Mineralen in de landbouw (sectorbalans) en via de bodembalansen Mineralen op landbouwgrond (bodembalansen). Voor meer uitleg over de methodiek wordt  verwezen naar onderstaande onderzoeksmethode.
 
In 2011 bedroegen de mineralenoverschotten volgens de sectorbalans 338 mln kg stikstof, 18 mln kg fosfor en 30 mln kg kalium. Dit is een sterke daling ten opzichte van het topjaar 1986: van stikstof met 59 procent, van fosfor met 81 procent en van kalium met 85 procent. Volgens de bodembalans bedroegen de overschotten in 2011: 331 mln kg stikstof, 15 mln kg fosfor en 44 mln kg kalium.

Door middel van diverse regelgeving wordt gewerkt aan het verlagen van de mineralenoverschotten in de landbouw, onder andere gericht op het verlagen van de uitspoeling van nitraat en fosfaat naar het grondwater en oppervlaktewater, zodat gezondheids- en milieurisico’s worden beperkt. Hierbij is onder meer belangrijk dat de concentratie nitraat in grondwater, bestemd voor de productie van drinkwater, voldoet aan de vereiste kwaliteit zoals vastgelegd door de Wereld Gezondheids Organisatie en geregeld in de Europese Nitraatrichtlijn (EU, 1991). 

Mineralenoverschotten in 2011 en 2012 

De overschotten in 2011 bedroegen op basis van het gemiddelde van de sectorbalans en de bodembalans 335 mln kg stikstof, 17 mln kg fosfor en 37 mln kg kalium. Ten opzichte van 2010 is er voor stikstof een daling van gemiddeld 4 procent door een 3 procent lagere aanvoer met dierlijke mest en kunstmest. Voor fosfor en kalium bedraagt de daling gemiddeld 28 procent en 49 procent. Deze forse daling bij fosfor en kalium werd bijna geheel veroorzaakt door een fors lager gebruik van fosfaat- en kalikunstmeststoffen van 46 procent respectievelijk 59 procent, terwijl de aanvoer met dierlijke mest en de afvoer met gewassen ten opzichte van 2010 nagenoeg gelijk bleef.

In 2012 (voorlopige cijfers bodembalans) daalt het fosforoverschot verder met 20 procent en blijven de overschotten van stikstof en kalium nagenoeg gelijk ten opzichte van 2011.

Ontwikkeling van de overschotten, 1970-2012* (bodembalans) 2013-mineralenoverschot-2012

Ontwikkeling mineralenoverschotten tussen 1970 en 1998

De mineralenoverschotten in de landbouw stegen tot 1986 door de toegenomen omvang van de veestapel. Daarna kwam een daling tot stand door de invoering van wettelijke maatregelen zoals de Beschikking Superheffing (1984) en de Mestwetgeving.

De Superheffing leidde tot een sterke daling van het aantal runderen. Ook zijn de mineralengehalten van krachtvoer, vooral de fosforgehalten, gedaald. Verder is het gebruik van stikstofmeststoffen aanzienlijk afgenomen in de periode 1986 tot 1990.

Daarna (tot 1999) is het stikstofgebruik en daarmee het overschot nauwelijks afgenomen. Dit komt doordat het mestbeleid nog vooral gericht was op het terugdringen van het fosfaatgebruik. Vanaf 1998 richt het mestbeleid zich ook op stikstof waarbij er normen gesteld zijn aan de stikstofbelasting van landbouwgrond om zo ook de uitspoeling van nitraat naar het grondwater en oppervlaktewater te beperken en de kwaliteit van het drinkwater veilig te stellen.

Ontwikkeling overschotten tussen 1998-2005 (MINAS)

Het doel van MINAS (Mineralen Aangiftesysteem (Ministerie van LNV, 1995)) was het terugdringen van de mineralenverliezen uit de landbouw naar het milieu. Dit systeem is in 1998 in werking getreden. De bedrijven moesten elk jaar opgeven hoeveel fosfaat en stikstof zij hadden aan- en afgevoerd. Als de aanvoer groter is dan de afvoer kan dat leiden tot verliezen naar het milieu. Verliezen boven van te voren vastgestelde normen (de verliesnormen) werden belast.  Getalsmatige informatie is te vinden in Monitor Mineralen en Mestwetgeving 2007.

Na de introductie van MINAS kwam de daling van het stikstofoverschot weer op gang en zijn de overschotten van fosfor en kalium verder omlaag gegaan. De jaren 2003 en 2005 vormen een uitzondering op de dalende trend. In deze jaren zijn de overschotten hoger dan in het jaar ervoor door vooral tegenvallende gewasopbrengsten. Hierdoor zijn er met het gewas minder mineralen afgevoerd. Bovendien zijn in 2005 met meststoffen meer mineralen aangevoerd dan in 2004. Ten opzichte van 1997 daalde het overschot in 2005 van zowel stikstof als van fosfor met 28 procent en van kalium met 19 procent. Ten opzichte van 1986 bedroeg de daling in 2005 voor stikstof 45 procent, voor fosfor 59 procent en voor kalium 55 procent.

Ontwikkeling overschotten sinds 2006 (Nieuw Mestbeleid)

Naar aanleiding van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in oktober 2003 inzake onvoldoende Nederlandse implementatie van de Nitraatrichtlijn c.q. uitvoering van het MINAS-systeem, is nieuw mestbeleid ontwikkeld om tijdig de nationale en Europese milieudoelen te kunnen bereiken.

Op 1 januari 2006 is nieuw Mestbeleid in werking getreden met een stelsel van gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat ter vervanging van MINAS dat uitging van verliesnormen (Ministerie van LNV, 2006).
Het doel is steeds de hoogte van de overschotten te beperken zonder de productie te verlagen en op den duur naar evenwichtsbemesting toe te werken zodat zowel het milieu als de hoeveelheid grondstoffen (fosfaaterts) gespaard worden om uitputting tegen te gaan.

Enkele ontwikkelingen die hun vruchten beginnen af te werpen zijn: terugwinning en hergebruik van fosfaat uit afvalstoffen, vergisting van dierlijke meststoffen, zo efficiënt mogelijk omgaan met krachtvoedergrondstoffen (voerspoor) om benutting van de mineralen te verhogen, en meer export van dierlijke mest.

Na de stijging in 2005 dalen de overschotten weer gestaag ten opzichte van 2006. Vooral de aanvoer met kunstmeststoffen is na 2006 weer fors gedaald (in 2009 een afname van circa 80 procent fosfor, 57 procent kalium, en 21 procent stikstof), terwijl de afvoer met gewassen nagenoeg gelijk bleef. Hierdoor zijn de overschotten op landbouwgrond in 2009 fors gedaald ten opzichte van 2006 (fosfor met 68 procent, kalium met 47 procent en stikstof met 16 procent). Echter wordt de dalende trend in de overschotten van fosfor en kalium in 2010 flink verstoord door het weer toenemende gebruik van kunstmest ten opzichte van het incidenteel zeer lage gebruik in 2009 bij vrijwel evenveel aanvoer met dierlijke mest en afvoer met gewassen. Wel blijft het gebruik van stikstofkunstmest en hierdoor ook het stikstofoverschot dalen in 2010. In 2011 treedt er opnieuw een daling op van alle overschotten. Volgens zeer voorlopige balanscijfers die we gepubliceerd hebben over 2012 (zie StatLine tabel: Mineralen op landbouwgrond (bodembalans)) daalt het stikstofoverschot slechts met enkele procenten en het fosforoverschot met 20 procent, terwijl het kaliumoverschot op hetzelfde niveau blijft ten opzichte van 2011. Maar op basis van meest recente cijfers over dierlijke mest zullen alle overschotten in 2012 nog verder omlaag gaan dan eerder is gepubliceerd.

Mineralenoverschotten fluctueren jaarlijks

Het mineralenoverschot wordt bepaald door de aan- en afvoer van mineralen. De afvoer met gewassen is behalve van de mate van bemesting en grondsoort ook afhankelijk van de weersomstandigheden. Jaarlijks kunnen de gewasopbrengsten door veranderde weersomstandigheden sterk van elkaar afwijken met als gevolg schommelingen in de overschotten. 

Benutting van mineralen in de landbouw

De strenger wordende maatregelen ten aanzien van het Mestbeleid hebben ervoor gezorgd dat de benutting vooral de afgelopen jaren sterk is gestegen.

Ontwikkeling van de benutting van mineralen in de landbouw, 1970-2011 (sectorbalans) 2013-benuttingperc-mineralen-2011 

De benutting is in de periode 1970-2011 gestegen van zo’n 20-30 procent  in 1970 naar 50-80 procent in 2011. De grootste stijging treedt op bij fosfor.

In 2011 bedroegen de overschotten 18-47 procent van de totale aanvoer van mineralen: voor kalium 18 procent, voor fosfor 19 procent en voor stikstof 47 procent. Dit komt overeen met een benutting van 82 procent kalium, 81 procent fosfor en 53 procent stikstof: een flinke verbetering sinds de invoering van MINAS en nieuw Mestbeleid per 1 januari 2006.

In 2010 was de benutting van fosfor 77 procent, van kalium 67 procent en van stikstof 51 procent. In 1997 bedroeg de benutting van fosfor 48 procent, van kalium 46 procent en van stikstof 31 procent en in 1990 respectievelijk 36 procent, 39 procent en 25 procent.

Norma Fong

Meer informatie is beschikbaar over:

Stroomschema’s stikstof, fosfor en kalium 2009-2011

Onderzoeksmethode, rekenvoorbeelden en referenties