Inkomens van 2001 en 2010 vergeleken
1. Aandeel welgestelden gelijk gebleven
Een huishouden kan als welgesteld worden beschouwd als het deel uitmaakt van de 10 procent huishoudens met de hoogste (gestandaardiseerde) inkomens en/of de 10 procent met de grootste vermogens. In 2009 konden 1,2 miljoen huishoudens (16,2 procent van alle huishoudens) op deze wijze rijk worden genoemd.
Het aantal meest welvarende huishoudens is sinds 2005 met ongeveer 50 duizend gestegen. Doordat ook het totale aantal huishoudens in deze periode toenam, bleef het aandeel huishoudens met hoge welvaart vrijwel constant op 16 procent.
De meeste welgestelde huishoudens tellen de 55- tot 65-jarigen. Van deze groep die zich in de eindfase van het arbeidzame leven bevindt en die momenteel wordt gevormd door de babyboomgeneratie, is er bij een kwart sprake van hoge welvaart
2. Kans op armoede niet toegenomen
Ook het aantal huishoudens met kans op armoede groeide niet. In 2010 moesten van de bijna 6,9 miljoen huishoudens 529 duizend huishoudens (7,7 procent) rondkomen van een inkomen onder de zogeheten lage-inkomensgrens. Van deze huishoudens hadden 153 duizend huishoudens (2,6 procent) al ten minste vier jaar dit lage inkomen. Het percentage huishoudens met een laag inkomen is in 2010 net zo hoog als in 2009, en is ook laag vergeleken met andere Europese landen.
De grootste groepen met risico op armoede zijn te vinden onder de uitkeringsontvangers. Van de bijstandontvangers valt tweederde onder de lage-inkomensgrens, van de mensen met een werkloosheidsuitkering een kwart en van de mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering een vijfde. Gepensioneerden zijn zeldzaam onder de lage inkomens (2,8 procent). Ook vele werkenden - werknemers en zelfstandigen – vallen onder de lage-inkomensgrens. Van de zelfstandigen behoorde in 2008 zelfs een op de tien tot de ‘werkende armen’, van de werknemers bijna 2 procent. Over het algemeen zijn de laatsten relatief vaak jong (nog geen 45 jaar), allochtoon, laagopgeleid en alleenstaand. De vrouwen onder hen staan dikwijls aan het hoofd van een eenoudergezin.
3. Inkomensongelijkheid vrijwel constant
De inkomensverschillen tussen huishoudens veranderden tussen 2001 en 2006 nauwelijks, maar in 2007 nam de ongelijkheid wel toe. In dat jaar profiteerden de hoogste inkomens, waaronder veel zelfstandigen, bovengemiddeld van de florerende economie. Deze groep werd in 2008 en 2009 echter ook als eerste getroffen door de kredietcrisis, waardoor de inkomensongelijkheid weer terug kwam op het niveau van de jaren 2001-2006. In 2010 nam de ongelijkheid weer iets toe.
Inkomensongelijkheid van huishoudens
Bron: