Voortgezet onderwijs
Het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs is in 2005/’06 verder toegenomen. Er gingen toen ruim 940 duizend leerlingen naar het voortgezet onderwijs, bijna 6 duizend meer dan een jaar eerder. Vooral het aantal zorgleerlingen is gestegen. Van het totaal aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs was 14 procent van niet-westers allochtone herkomst. Aan het eind van het schooljaar 2004/’05 hebben in het voortgezet onderwijs 162 duizend leerlingen een diploma behaald. Dat zijn er 2 duizend minder dan een jaar eerder.
Leerlingaantallen
In het schooljaar 2005/’06 bedroeg het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs ruim 940 duizend. Dat zijn er bijna 6 duizend meer dan een jaar eerder. Bijna 815 duizend leerlingen volgden les op een school voor vwo, havo of vmbo (exclusief het leerwegondersteunend onderwijs). De overige 126 duizend leerlingen waren aangewezen op extra zorg. Zij gingen naar het praktijkonderwijs of het vmbo met een indicatie voor leerwegondersteunend onderwijs. Laatstgenoemde schoolsoort (lwoo) is bestemd voor leerlingen met achterstanden of gedrags- en motivatieproblemen die met extra begeleiding wel in staat zijn om een diploma te behalen. Het praktijkonderwijs is bedoeld voor kinderen die ook met extra hulp niet in staat zijn om een diploma te behalen. Zij zijn het beste gediend met onderwijs dat hen direct tot de arbeidsmarkt toelaat.
In 2005/’06 nam ruim eenderde van de leerlingen in de derde en vierde klas van het vmbo (inclusief het lwoo) deel aan de theoretische leerweg, bijna 30 procent volgde de basisberoepsgerichte leerweg en ruim een kwart de kaderberoepsgerichte leerweg. Slechts 10 procent koos voor de gemengde leerweg.
Aandeel allochtone leerlingen
In 2005/’06 was in de vier grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) 45 procent van de leerlingen in het voortgezet onderwijs van niet-westers allochtone herkomst. In de rest van het land was dat 11 procent. Allochtone leerlingen zijn leerlingen die minstens één in het buitenland geboren ouder hebben. Er worden westerse en niet-westerse allochtonen onderscheiden. De meeste niet-westerse allochtonen zijn van Marokkaanse, Turkse, Surinaamse of Antilliaans/Arubaanse afkomst. Leerlingen van niet-westerse herkomst volgden relatief vaak de lagere leerwegen binnen het vmbo. Ook hebben ze vaker een indicatie voor het lwoo.
Geslaagden
In het schooljaar 2004/’05 kwam het aantal geslaagden in het voortgezet onderwijs uit op ruim 162 duizend. Dat zijn er 2 duizend minder dan een jaar eerder. De slagingspercentages weken nauwelijks af van voorgaande jaren. In 2004/’05 slaagde in het vmbo bij de theoretische en gemengde leerweg tezamen 94 procent. Bij de kaderberoeps- en basisberoepsgerichte leerweg behaalde 95 procent van de examenkandidaten het diploma. Het vwo had een slagingspercentage van 94 procent. Bij de havo was het slagingspercentage met 90 procent het laagst.
Eindexamenresultaten allochtonen
De examenresultaten verschillen aanzienlijk naar etniciteit van de leerlingen. Bij alle schoolsoorten in het voortgezet onderwijs is het slagingspercentage van autochtone eindexamenkandidaten hoger dan dat van allochtone eindexamenkandidaten. De niet-westerse allochtonen blijven daarbij op hun beurt weer achter bij westerse allochtonen, die niet veel lager scoren dan de autochtonen. De verschillen zijn het grootst bij de havo en het kleinst bij de meer op de praktijkgerichte kader- en basisberoepsgerichte leerweg binnen het vmbo. Zo slaagde in 2004/’05 op de havo van de autochtone eindexamenkandidaten 92 procent, tegenover 78 procent van de niet-westers allochtone eindexamenkandidaten. Daarbij liepen de slagingspercentages binnen de groep niet-westerse allochtonen uiteen van 86 procent voor de Antillianen en Arubanen tot 67 procent voor de Turken. Ook bij het eindexamen voor vmbo en vwo waren de kandidaten van Turkse afkomst het minst succesvol.