Dierlijke mest en mineralen, 1998-2001*

Jaarlijks berekent het CBS de mestproductie en mineralenuitscheiding van de Nederlandse veestapel. De berekeningen worden uitgevoerd voor de traditionele meststoffen in dierlijke mest: de mineralen stikstof, fosfaat en kalium. Vanuit milieukundig oogpunt veroorzaken stikstof en fosfaat problemen.

Inleiding

De Nederlandse landbouw kampt al jaren met mest- en mineralenoverschotten. Het mestoverschot is ontstaan door de sterke groei van de intensieve veehouderij en de intensivering van het grondgebruik (meer grootvee-eenheden per hectare). Hierdoor namen zowel de hoeveelheid geproduceerde mest als de uitscheiding van mineralen toe tot halverwege de jaren tachtig van de vorige eeuw.

In de jaren tachtig heeft de overheid wetgeving ontwikkeld om de overschotten terug te dringen. De Interimwet beperking varkens- en pluimveehouderijen (1984) had tot doel de verdere groei van de intensieve veehouderij tegen te gaan. In 1987 traden zowel een nieuwe Meststoffenwet als ook de Wet Bodembescherming in werking. Met deze wetgeving konden eisen gesteld worden aan de fosfaatgift via dierlijke mest. Deze wetgeving leidde onder andere tot de invoering van fosfaatgebruiksnormen, de mestboekhouding en de mestproductierechten. Door het systeem van de mestboekhouding nam in de jaren negentig de milieubelasting door dierlijke mest langzaam af. Door de invoering van het mineralenaangiftesysteem (MINAS; 1998) kon de milieubelasting door fosfaat en later ook stikstof in de mest, verder verminderen.

Mestproductie door de Nederlandse veestapel, 1980-2001*

Mestproductie door de Nederlandse veestapel, 1980-2001*

Fosfaatuitscheiding door de Nederlandse veestapel, 1980-2001*
Fosfaatuitscheiding door de Nederlandse veestapel, 1980-2001*

Geüniformeerde berekeningsmethode

De mestproductie en mineralenuitscheiding worden berekend door zogenaamde standaardfactoren (factoren die de productie van mest en uitscheiding van mineralen in kilo’s per dier en jaar uitdrukken) te vermenigvuldigen met het aantal dieren in de Landbouwtelling. De voorlopige cijfers voor de mestproductie en mineralenuitscheiding van 2001 zijn berekend met de standaardfactoren van 2000 en de dieraantallen van 2001 met een correctie voor de gebieden waar de ziekte Mond- en Klauwzeer (MKZ) voorkwam.

De Werkgroep Uniformering berekeningswijze Mest- en mineralencijfers (WUM) stelt jaarlijks de nieuwe standaardfactoren vast. In deze werkgroep zijn diverse instanties vertegenwoordigd die basisgegevens aanleveren voor de berekening. Het doel is een uniforme berekening van de landelijke mestproductie en mineralenuitscheiding. De hier gelinkte pagina geeft informatie over de berekeningswijze en de gebruikte standaardfactoren voor de periode 1998-2000.

Mestproductie

In de periode 1994-2000 is de mestproductie (dunne en vaste mest) door de Nederlandse veestapel met bijna 10 procent gedaald. Bijna tweederde van deze daling komt door een lagere mestproductie door rundvee als gevolg van de inkrimping van de rundveestapel. De vermindering van de hoeveelheid varkensmest bepaalde de daling voor bijna een derde. In 2000 bedroeg de mestproductie 75 miljoen ton.

Voorlopige cijfers voor 2001 tonen een mestproductie die ongeveer gelijk is aan 2000. Een toename van de mestproductie bij rundvee werd gecompenseerd door een afname bij varkens (ruim 5 procent ten opzichte van 2000). De MKZ-crisis in 2001 heeft weinig invloed gehad op de landelijke mestproductie.

Stikstofuitscheiding

In 2000 bedroeg de stikstofuitscheiding door de Nederlandse veestapel 522 miljoen kg. Dit is 38 miljoen kg minder dan het jaar ervoor. Deze daling van bijna 7 procent is de grootste sinds de stikstofuitscheiding in 1993 begon af te nemen.

Ongeveer 60 procent van de totale stikstofuitscheiding is afkomstig van rundvee. In 2000 bedroeg de stikstofuitscheiding door rundvee (inclusief vleeskalveren en vleesstieren) 319 miljoen kg. De uitscheiding was 6 procent lager dan in 1999, wat voor het grootste deel veroorzaakt is door een kleinere rundveestapel. De rundveestapel nam in de betreffende periode af met 3,2 procent.

In 2000 is de stikstofuitscheiding door varkens (119 miljoen kg) 10 procent lager dan het jaar ervoor. Deze opvallend grote daling is voor 40 procent veroorzaakt door een kleinere varkensstapel en voor 60 procent door een vermindering van de hoeveelheid stikstof in het voer. De vermindering van het stikstofgehalte van varkensvoer is niet eerder zo groot geweest. Het fosfaatgehalte van varkensvoer daalt al sinds het begin van de jaren tachtig.

De stikstofuitscheiding bij pluimvee nam met 6 procent af ten opzichte van 1999 tot 65 miljoen kg. De belangrijkste oorzaak van de daling is de verlaging van de stikstofgehalten van het voer.

Voorlopige cijfers voor 2001 laten een verdere daling zien ten opzichte van 2000 met ruim 6,5 miljoen kg. Hiervan is 1,7 miljoen kg veroorzaakt door de MKZ-crisis. In het zwaarst door de MKZ getroffen landbouwgebied, de Oostelijke Veluwe, was de stikstofuitscheiding als gevolg van de dierziekte ongeveer tien procent minder. In dit gebied kwamen 17 van de 26 geconstateerde ziektegevallen voor.

Fosfaatuitscheiding

In 2000 produceerde de Nederlandse veestapel 183 miljoen kg fosfaat. Dit is ruim 4 procent (8 miljoen kg) minder dan in 1999. De daling is voornamelijk veroorzaakt door het afgenomen aantal runderen: rundvee produceert ruim 50 procent van de totale hoeveelheid fosfaat. In 2000 lag de uitscheiding van fosfaat weer op het niveau van begin jaren zeventig; bijna 30 procent onder die van het topjaar 1986. De fosfaatuitscheiding daalde in 2000 meer dan in 1998 en 1999. Voorlopige cijfers voor 2001 tonen een verdere daling van de fosfaatuitscheiding met 3 miljoen kg.

Uitscheiding van mineralen door de Nederlandse veestapel, 1998-2001*

Uitscheiding van mineralen door de Nederlandse veestapel, 1998-2001*

Regionale verschillen

De mestproductie en mineralenuitscheiding per hectare zijn het grootst op de zandgronden van Zuid, Oost en Midden Nederland. Hier worden niet alleen de meeste varkens en kippen gehouden, ook het aantal stuks rundvee per hectare is hier groter dan in de rest van Nederland. Mede onder invloed van de mestwetgeving is sinds het begin van de jaren tachtig de afvoer van dierlijke mest uit deze gebieden sterk toegenomen. Het mestgebruik is daarmee harder gedaald dan de mestproductie.

In 2000 is de daling van de stikstofuitscheiding ten opzichte van 1999 het grootst in de zuidelijke provincies: Limburg (9 procent) en Noord-Brabant (8 procent). Binnen Noord-Brabant was de daling het grootst in het westen van de provincie en in de Kempen (10 procent). In het westelijk Peelgebied, het gebied met de hoogste uitscheiding per hectare, is de stikstofuitscheiding gedaald met 6 procent.

Stikstofuitscheiding van de gehele veestapel per landbouwgebied, 2000

Stikstofuitscheiding van de gehele veestapel per landbouwgebied, 2000

Martha van Eerdt, Tine Heijstraten en Bert Wit