Hogere onderwijsuitgaven met name door groei studenten

© © yellowdog/Corbis
De totale uitgaven van onderwijsinstellingen die de overheid bekostigt zijn in de periode 2004-2014 toegenomen met 3,6 miljard tot 33,4 miljard euro. Deze toename komt vooral door de groei van het aantal studenten en door hogere loonkosten. De stijging is gecorrigeerd voor inflatie volgens de consumentenprijsindex. Dit meldt CBS.

Meer studenten in het hoger onderwijs

Tussen 2004 en 2014 zijn meer leerlingen en studenten onderwijs gaan volgen in Nederland. Dit verklaart voor 3,2 miljard euro de stijging van de uitgaven. Anders gezegd, als de onderwijsuitgaven per leerling of student gelijk waren gebleven tussen 2004 en 2014, waren de onderwijsuitgaven gestegen met 3,2 miljard, doordat het aantal onderwijsvolgenden toenam. Door een toename van de kosten per onderwijsvolgende stegen de totale uitgaven met 445 miljoen euro.

Vooral in het hoger onderwijs (hbo en wo) is het aantal studenten gegroeid. Niet alleen is het aantal jongvolwassenen (17-24 jaar) toegenomen sinds 2004, van die groep volgt bovendien een steeds groter deel een opleiding. In de periode 2004-2014 is het aantal onderwijsvolgenden in het hoger onderwijs gestegen met 28 procent, terwijl het aantal jongvolwassenen toenam met 7,2 procent.

 

Ook in het voortgezet onderwijs (vo) en het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) was er een toename van het aantal leerlingen. In het basisonderwijs (bao) nam het aantal kinderen juist af, doordat de geboorteaantallen vanaf 2000 begonnen te dalen. Die daling zorgde ervoor dat 0,4 miljard euro minder naar het basisonderwijs ging.

Kosten voor personeel per leerling toegenomen

De toegenomen uitgaven per onderwijsvolgende verhoogden de totale onderwijskosten, zoals eerder gemeld, met 445 miljoen euro. Hiervan komt 411 miljoen voor rekening van gestegen loonkosten, de verdere stijging betreft materiële kosten. Twee tegengestelde bewegingen bepaalden de ontwikkeling van de loonkosten. Doordat deze per vte stegen, namen de totale loonkosten toe met 4,2 miljard euro (voor alle onderwijssoorten tezamen). Omdat er echter minder personeel (in vte’s) per onderwijsvolgende werd ingezet, daalden de onderwijsuitgaven met 3,8 miljard euro. Het gaat hierbij om zowel onderwijzend als niet-onderwijzend personeel, hiertussen is geen onderscheid gemaakt.

De loonkosten zijn op te delen in cao-loon, overig loon en sociale lasten. Daarvan had het overig loon met 2,2 miljard euro de grootste invloed op de ontwikkeling van de salariskosten. Het overig loon is afhankelijk van individuele toeslagen of de samenstelling van het personeel (salarisschalen, voltijd/deeltijd, etc.).

De daling van het aantal werknemers (gemeten in vte’s) per leerling tussen 2004 en 2014 had het grootste financiële effect in het basis- en het voortgezet onderwijs, namelijk 1,2 miljard euro. Dat effect speelde tussen 2009 en 2014, toen het aantal werknemers in het basisonderwijs met 11 procent en in het voortgezet onderwijs met 4 procent afnam. In diezelfde periode daalde het aantal basisschoolleerlingen met 6 procent en steeg het aantal middelbare scholieren met 5 procent.

Kosteneffect onderwijswerknemers per leerling, 2004-2014*
 Kosteneffect onderwijswerknemers per leerling
Bao-1178
Sbao en so-31
Vo-1194
Mbo-327
Hbo-133
Wo-929

Salariskosten (cao-loon en overige looneffecten) 2004-2014*
 Cao-loonOverige looneffecten
Bao-129993
Sbao en so-18136
Vo222478
Mbo90184
Hbo28153
Wo49269