Aftrek levensonderhoud was gemiddeld 900 euro
In 2013 hadden 244 duizend huishoudens voordeel van de fiscale aftrek van kosten voor het levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar. Dit belastingvoordeel bedroeg toen gemiddeld 900 euro per jaar per huishouden, oftewel 225 miljoen euro in totaal. Vooruitlopend op het afschaffen in 2015 is de aftrek al versoberd in 2014, toen de vaste bedragen van de aftrek met 30 procent werden verlaagd.
In 2012 was de leeftijdsgrens voor de kinderen al verlaagd van 30 naar 21 jaar. Hierdoor verloren toen 40 duizend huishoudens het voordeel uit deze aftrek.
Totaal | Alleenwonende mannen | |
---|---|---|
2006 | 201 | 49 |
2007 | 204 | 52 |
2008 | 222 | 56 |
2009 | 257 | 63 |
2010 | 266 | 65 |
2011 | 275 | 68 |
2012 | 236 | 69 |
2013 | 244 | 74 |
112 duizend huishoudens zonder inwonende kinderen
In 2013 hadden 112 duizend huishoudens zonder inwonende kinderen voordeel uit de aftrek. Eén of meer leden van deze huishouden hebben kinderen in een ander huishouden. Omdat deze kinderen niet inwonen, kan het huishouden hiervoor geen beroep doen op andere kindregelingen. Het gaat onder meer om 34 duizend paren en 4 duizend alleenwonende vrouwen.
De grootste groep (74 duizend) bestaat echter uit alleenwonende mannen, veelal gescheiden vaders, wier kinderen staan ingeschreven bij de ex-partner. Ze konden voorheen gebruikmaken van de aftrek, omdat ze delen in de uitgaven voor het levensonderhoud van de kinderen, meestal via de kinderalimentatie. Voor een kwart van deze mannen bedroeg het belastingvoordeel 1 300 euro of meer.
Het verdwijnen van de aftrek levensonderhoud kinderen wordt niet gecompenseerd via een andere kindregeling. Of de hoogte van de kinderalimentatie door de afschaffing verandert, hangt samen met eventuele verandering van de draagkracht van de ouder. De bepaling van die draagkracht wordt onder meer beïnvloed door heffingskortingen en aftrekposten.
Door het verdwijnen van de aftrek stijgt het belastbaar inkomen van het huishouden. Een hoger belastbaar inkomen kan er tevens toe leiden dat de hoogte van eventuele inkomensafhankelijke toeslagen of uitkeringen daalt.
Aantal huishoudens | |
---|---|
Zonder kinderen | |
Alleenwonende man | 74 |
Alleenwonende vrouw | 4 |
Paar | 34 |
Met kinderen | |
Paar, alleen minderj. kind. | 53 |
Paar, meerderj. kind. | 34 |
Eenoudergezin, alleen minderj. kind. | 20 |
Eenoudergezin, meerderj. kind. | 20 |
Voorbeeld
Henk (41) is gescheiden en woont alleen. Zijn kinderen van acht en zes wonen bij zijn ex-vrouw. In 2013 betaalde Henk ieder kwartaal en voor elk kind afzonderlijk minimaal 416 euro aan kinderalimentatie en andere kosten. Omdat hij geen kinderbijslag voor zijn kinderen ontving, mocht hij vaste bedragen opvoeren als aftrek levensonderhoud voor kinderen bij zijn aangifte inkomstenbelasting. Henk had recht op een vaste aftrek van 355 euro per kind per kwartaal. De totale aftrek bedroeg daarmee 2 840 euro. Deze kon Henk in mindering brengen op zijn belastbaar inkomen. Uitgaande van een belastingtarief van 42 procent, leverde dit voor Henk een belastingvoordeel op van 1 193 euro.
Henk’s situatie veranderde niet in 2014, maar de vaste aftrek daalde wel naar 250 euro per kind per kwartaal. De totale aftrek daalde daarom tot 2 000 euro. Dit leverde Henk in 2014 een belastingvoordeel op van 840 euro.
In 2015 verviel de aftrek en had Henk er geen belastingvoordeel meer van.