Beperkingen in dagelijkse handelingen bij ouderen
Ouderen blijven steeds vaker thuis wonen. Twee derde van hen ervaart geen beperkingen in de dagelijkse handelingen. Een deel heeft daar echter moeite mee. Problemen met traplopen en het doen van zwaar huishoudelijk werk komen het meest voor. Vrouwen hebben vaker een of meer beperkingen in het dagelijks leven dan mannen. Dat blijkt uit de Gezondheidsenquête van het CBS.
Inleiding
Het beleid van de overheid is erop gericht om ouderen in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te wonen. Of dat mogelijk is hangt samen met een goede gezondheid. Niet ziekten, maar vooral beperkingen als gevolg van ziekten vormen de belangrijkste obstakels voor een zelfstandig leven (Landelijke nota Gezondheidsbeleid ‘Gezondheid dichtbij’, 2011).
Het CBS brengt met de Gezondheidsenquête in kaart hoeveel thuiswonende ouderen beperkingen als gevolg van gezondheidsproblemen hebben, en welke beperkingen dit dan vooral zijn. Hiervoor worden twee gestandaardiseerde en internationaal veelgebruikte meetinstrumenten gebruikt: de ADL (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen) en de IADL (Instrumentele Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen). Beide meetinstrumenten vragen naar beperkingen in algemene dagelijkse handelingen als gevolg van gezondheidsproblemen. Het gaat daarbij niet om tijdelijke problemen. De ADL-vragenlijst gaat over belangrijke basale functies die nodig zijn om zelfstandig te kunnen functioneren, zoals traplopen, in en uit bed stappen, eten, zich wassen en aankleden. Sinds 2014 is ook de IADL opgenomen in de Gezondheidsenquête. Deze vragenlijst richt zich op de meer complexe handelingen in het dagelijks leven, zoals huishoudelijke werk, de maaltijd bereiden, boodschappen doen, het bijhouden van geldzaken en dagelijkse administratie. Meestal ontwikkelen beperkingen in ADL zich later dan beperkingen in IADL (Hardy et al., 2005).
Steeds meer ouderen wonen thuis
Ouderen wonen steeds langer zelfstandig. Het aantal ouderen in Nederland groeit snel, maar het aantal ouderen in een verzorgings- of verpleeghuis of een andere (zorg)instelling daalt. Het percentage ouderen dat in een instelling woont, daalt dan ook al jaren (Garssen en Harmsen, 2011). In 1995 woonde nog 17 procent van de 75-plussers in een instelling, in 2014 nog maar 10 procent. Van de 65-plussers woonde 95 procent thuis, dat zijn bijna 2,8 miljoen mensen.
De meeste ouderen hebben geen beperkingen
Twee derde van de thuiswonende 65-plussers ervaart geen beperkingen bij de dagelijkse handelingen (ADL of IADL). Van deze groep ervaart ruim driekwart zijn of haar gezondheid als goed of zeer goed. Naarmate de leeftijd vordert, daalt het percentage ouderen zonder beperkingen. Van de 65- tot 74-jarigen heeft 80 procent geen beperkingen, bij de 75-plusssers is dat nog maar 52 procent.
Vaak beperkingen in traplopen en in zwaar huishoudelijk werk
Van de thuiswonende 65- tot 74-jarigen in Nederland heeft 11 procent minstens één ADL-beperking, en 18 procent een of meer IADL-beperkingen. Bij 75-plussers zijn deze aandelen met 31 en 44 procent aanzienlijk hoger.
Gemiddeld hebben mensen met minimaal 1 ADL-beperking problemen met 3 van de beschreven dagelijkse handelingen, dit geldt voor beide leeftijdsgroepen. Vaak voorkomende ADL-beperkingen zijn beperkingen in het traplopen, zich verplaatsen buitenshuis, en in bad gaan of douchen. Met de trap op- en aflopen heeft bijna een op de tien 65-74-jarigen, en een kwart van de 75-plussers grote moeite.
De dagelijkse handelingen die in de IADL-vragenlijst worden beschreven, zijn complexer en vragen denkkracht. Het zijn belangrijke vaardigheden die mensen in staat stellen om onafhankelijk van anderen te functioneren. Voorbeelden van zulke handelingen zijn boodschappen doen, een maaltijd bereiden, een telefoongesprek voeren, het huishouden doen, of geldzaken regelen.
Vooral het doen van zwaar huishoudelijk werk is een handeling waarbij veel ouderen aangeven dat dit hen grote moeite kost, of dat ze het niet meer kunnen. Dat geldt voor 17 procent van de 65- tot 74-jarigen, en voor 40 procent van de 75-plussers. Met boodschappen doen heeft respectievelijk 6 en 18 procent grote moeite. Vier op de tien 75-plussers heeft problemen met het op tijd innemen van medicijnen, en vijf op de tien met telefoneren.
De 75-plussers met minimaal een IADL-beperking hebben gemiddeld met 2,4 van de handelingen moeite. Bij de 65- tot 74-jarigen is dat met 1,9 wat minder.
Meer vrouwen dan mannen met beperkingen
Vrouwen hebben vaker ADL- en IADL-beperkingen dan mannen. Dit geldt voor beide leeftijdsgroepen. Van de vrouwen van 65-74 jaar heeft 14 procent minimaal een ADL-beperking en 22 procent minimaal een IADL-beperking. Bij mannen is dit respectievelijk 8 en 14 procent. Bij de 75-plussers zijn de verschillen nog iets groter: 34 procent van de vrouwen heeft een of meer ADL-beperkingen en 50 procent ten minste een IADL-beperking. Bij de mannen is dit respectievelijk 28 en 34 procent. Dat vrouwen in deze leeftijdsgroep meer beperkingen hebben komt gedeeltelijk doordat zij gemiddeld ouder zijn. Zo zijn er meer 85-plussers in de groep vrouwen van boven de 75, dan bij de mannen. Ook uit eerder CBS-onderzoek bleek dat oudere vrouwen vaker beperkingen hebben dan oudere mannen (Wingen et al., 2008).
Maar een op de vijf ouderen met beperkingen ervaart gezondheid als goed
Uit ander onderzoek is bekend dat het hebben van ADL- en IADL-beperkingen samenhangt met een lagere kwaliteit van leven (Netuveli et al., 2006). Hoewel met de CBS Gezondheidsenquête geen oorzakelijke verbanden kunnen worden gelegd, is er wel een samenhang te zien tussen het aantal beperkingen en de ervaren gezondheid en de psychische gezondheid.
Ouderen met ADL of IADL beperkingen ervaren hun gezondheid een stuk minder vaak als goed of zeer goed. Van de ouderen zonder beperkingen vindt 77 procent zijn of haar gezondheid (zeer) goed, van de mensen met minimaal 1 ADL- of IADL-beperking is dat 22 procent. Het aandeel met een (zeer) goede ervaren gezondheid is bij ouderen met één beperking met 33 procent al flink lager dan bij degenen zonder problemen. Van de ouderen met drie of meer beperkingen is dat nog maar 12 procent. Niet alleen het hebben van een beperking kan iemands ervaren gezondheid beïnvloeden. Ook factoren als het hebben van een of meer chronische aandoeningen (al dan niet de aandoening die de beperking veroorzaakt), of de leeftijd zullen meespelen. Na correctie voor het hebben van minimaal een chronische aandoening en voor leeftijd blijft het verschil in ervaren gezondheid tussen mensen met en zonder beperkingen echter nog altijd groot.
Het hebben van beperkingen hangt ook samen met het hebben van een minder goede psychische gezondheid, gemeten met de MHI-5. Van de 65-plussers zonder beperkingen is volgens deze maat 5 procent psychisch ongezond. Bij degenen met 1 beperking is dat opgelopen naar 13 procent, en van de ouderen met drie of meer beperkingen is 29 procent psychisch niet gezond.
Bronnen:
- StatLine: CBS Gezondheidsenquête, 2014
- StatLine: Personen in huishoudens naar leeftijd en geslacht
Literatuur
- Landelijke nota Gezondheidsbeleid ‘Gezondheid dichtbij’, 2011
- Hardy SE, Dubin JA, Holford TR, Gill TM. Transitions between states of disability and independence among older persons. Am J Epidemiol., 2005; 161:575-84. Netuveli G, Wiggins RD, Hildon Z, Montgomery SM, Blane D. Quality of life at older ages: evidence from the English longitudinal study of aging (wave 1). J Epidemiol Community Health 2006;60:357-363.
- Garssen en Harmsen, 2011 Ouderen wonen steeds langer zelfstandig
- Wingen, 2008. Een vijfde van de ouderen heeft lichamelijke beperkingen