Kernprognose 2011-2060: iets lagere bevolkingsgroei op korte termijn
In de kernprognose voor de periode 2011-2060 van december 2011 zijn, sinds de publicatie van de bevolkingsprognose 2010-2060 een jaar eerder, de veronderstellingen voor de korte termijn geactualiseerd. De bevolkingsprognose is het uitgangspunt voor de langetermijnveronderstellingen. De nu gepresenteerde bijstelling leidt slechts tot kleine aanpassingen ten opzichte van de prognose uit 2010. Voor de korte termijn, de periode tot 2020, ligt de immigratie volgens de kernprognose gemiddeld 4 duizend personen per jaar hoger dan in de bevolkingsprognose en de emigratie 7 duizend personen hoger. Op de korte termijn zal het migratiesaldo dus naar verwachting met 3 duizend mensen per jaar lager liggen dan in de voorgaande bevolkingsprognose. Het geboorteoverschot, geboorte minus sterfte, ligt op de korte termijn weliswaar iets hoger dan in de prognose van 2010, maar per saldo zal de bevolking tot 2020 minder sterk groeien dan in de bevolkingsprognose werd verwacht. De maximale bevolkingsomvang wordt evenals in de voorgaande prognose naar verwachting in 2040 bereikt en zal dan 17,8 miljoen mensen bedragen.
1. Inleiding
Het CBS werkt sinds 1996 voor de bevolkingsprognoses met een tweejaarlijkse publicatiecyclus. Aan het eind van elk even jaar wordt een nieuwe prognose voor de lange termijn gepubliceerd. In de tussenliggende oneven jaren werd een bijgestelde prognose voor de komende vijf of, meer recent, zes jaar uitgebracht. Eind 2009 is de laatste van deze kortetermijnprognoses verschenen.
Vanaf 2011 publiceert het CBS ook in de oneven jaren een langetermijnprognose. Wel is het aantal variabelen waarover in de oneven jaren wordt gepubliceerd beperkter dan in de even jaren. Het betreft uitsluitend het inwonertal en de bevolkingsstromen, geboorte, sterfte, immigratie en emigratie, naar leeftijd en geslacht. Dat zijn dezelfde variabelen waarover tot nog toe in de kortetermijnprognose werd gepubliceerd. In de bevolkingsprognose die in de even jaren uitkomt, wordt ook onderscheid gemaakt naar herkomstgroep. De bijgestelde bevolkingsprognose in de oneven jaren wordt de kernprognose genoemd, omdat alleen over de kernvariabelen wordt gepubliceerd. Een eerste versie van de kernprognose verscheen begin 2010, toen het CBS op verzoek van het Centraal Planbureau de kortetermijnprognose uit 2009 doorrekende tot 2060 (Poelman en Van Duin, 2010).
Overige correcties
Behalve dat de horizon, het laatste prognosejaar, voor de prognoses in de oneven jaren is verlegd, is er nog een wijziging ten opzichte van voorafgaande prognoses. Ook wordt er afscheid genomen van de overige correcties. Deze extra component van bevolkingsgroei was nodig omdat de combinatie van de gegevens over geregistreerde geboorte, sterfte en migratie niet precies de waargenomen bevolkingsgroei weergaven. Dankzij de invoering van een nieuw productiesysteem voor de bevolkingscijfers in 2010 zijn de schattingen van de bevolkingsstromen verbeterd. Hierdoor zijn de overige correcties in de bevolkingsstatistiek van het CBS sinds 2010 sterk afgenomen en is het niet meer nodig ze in de prognose apart te modelleren.
Dit artikel beschrijft de kernprognose voor de periode 2011-2060. Ten opzichte van de bevolkingsprognose 2010-2060 zijn hierin de veronderstellingen voor de korte termijn geactualiseerd op basis van de recente ontwikkelingen. Voor de langetermijnveronderstellingen voor vruchtbaarheid, sterfte en migratie wordt de bevolkingsprognose 2010-2060 als uitgangspunt genomen.
2. Recente bevolkingsontwikkeling
In het midden van het afgelopen decennium groeide het aantal inwoners van Nederland met slechts 20 tot 30 duizend per jaar (grafiek 1). Toch overtrof het aantal geboorten het aantal sterfgevallen nog met 50 duizend. De groei werd geremd door een vertrekoverschot van migranten. In de jaren 2005 en 2006 overtrof de emigratie de immigratie met ongeveer 30 duizend personen. Dit overschot was een gevolg van sterk teruggelopen asielmigratie, een kleinere instroom van gezinsmigranten uit Marokko en Turkije en een hoge emigratiegeneigdheid van zowel autochtonen als allochtonen.
Immi- en emigratie
Na 2006 trok de bevolkingsgroei in drie jaar tijd sterk aan, tot bijna 90 duizend personen in 2009. Het aantal geboorten en sterfgevallen bleef in de jaren 2006 tot en met 2009 vrijwel ongewijzigd, zodat de natuurlijke aanwas op 50 duizend personen per jaar bleef. Het migratiesaldo liep echter op van minus 30 naar plus 40 duizend migranten per jaar. Deze stijging kwam voor twee derde voor rekening van toegenomen immigratie en voor de rest door afgenomen emigratie. Het aantal immigranten uit ander lidstaten van de Europese Unie liep op tot ruim 50 duizend per jaar. Hierbij speelde de gunstige conjunctuur in de jaren 2006-2007 een rol, maar ook het uitbreiden van de Europese Unie in 2004 en 2007 en het openstellen van de arbeidsmarkt voor inwoners van de nieuwe lidstaten, uitgezonderd Bulgarije en Roemenië, in 2007. Ook de immigratie uit Afrika en Azië nam toe. Dit kwam deels door weer toegenomen asielmigratie en aan de andere kant door meer arbeidsmigratie. Daarnaast keerde een deel van de grote groep in Nederland geboren emigranten die in de voorgaande jaren vertrokken weer terug. Deze remigratie droeg ook bij aan de extra immigratie. De afname van de emigratie tussen de jaren 2006 en 2009 kwam vooral doordat minder in Nederland geboren personen naar het buitenland vertrokken.
Sinds 2009 is de bevolkingsgroei weer iets teruggelopen. Op basis van de voorlopige maandcijfers tot en met oktober 2011 wordt de bevolkingsgroei voor 2011 op 72 duizend mensen geraamd. Een nieuwe stijging van het aantal emigranten en een daling van het aantal geboorten is debet aan de lagere bevolkingsgroei. Het aantal immigranten is tussen de jaren 2009 en 2011 juist verder opgelopen.
1. Bevolkingsontwikkeling 2005-2011
3. Vergelijking prognose en realisatie voor 2010, 2011
De bevolkingsprognose van 2010 onderschatte de bevolkingsgroei in dat jaar met slechts duizend personen. Toch blijken er wel aanzienlijke verschillen tussen prognose en uitkomst te zijn geweest op het gebied van de immigratie (- 7 duizend personen) en de overige correcties (+ 6 duizend personen).
De overige correcties zijn een restpost in de bevolkingsboekhouding. Ze geven de aansluitfout weer tussen de uit het bevolkingsregister geschatte stromen voor immi- en emigratie, geboorte en sterfte en de jaarlijkse mutaties in de inwonertallen uit dit register. In het beste geval zou de aansluiting perfect moeten zijn en zijn de overige correcties gelijk aan nul. In de praktijk worden geboorten, migranten of sterfgevallen echter soms niet, of met veel vertraging, geregistreerd of juist dubbel geteld. In de jaren voor 2010 bedroeg de aansluitfout ongeveer 5 duizend personen. In de prognose van 2010 is daarom ook van een dergelijke omvang voor de overige correcties uitgegaan.
Aansluitfout
Dankzij de invoering in 2010 van het nieuwe productiesysteem voor de bevolkingscijfers is de aansluitfout sterk teruggebracht. De overige correcties in 2010 bedroegen nog slechts - 0,6 duizend inwoners. De totale bevolkingsgroei komt volgens het oude en nieuwe systeem vrijwel gelijk uit. De aansluitfout in de oude methode heeft vooral tot een onderschatting van de immigratie geleid. Omdat in de prognose nog is uitgegaan van de stromen volgens het oude systeem, moeten, om een eerlijke vergelijking tussen de cijfers te maken, de aantallen immigranten en overige correcties worden samengevoegd. Dan vallen de afwijkingen tussen waarneming en prognose voor de immigratie en voor de overige correcties in 2010 grotendeels tegen elkaar weg.
De bevolkingsgroei in 2011 is, ten opzichte van de raming op basis van de voorlopige maandcijfers tot en met de maand oktober van dat jaar, met 7 duizend personen overschat. Deze overschatting komt vooral doordat het aantal emigranten met 13 duizend werd onderschat. Er vertrokken vooral meer migranten die in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie waren geboren. Voor de bevolkingsgroei werd deze fout gedeeltelijk teniet gedaan doordat het aantal immigranten inclusief overige correcties met 4 duizend werd onderschat en het aantal sterfgevallen met 2 duizend werd overschat. De prognose voor de geboorten in 2011 kwam vrijwel met de huidige raming overeen.
Bevolkingsontwikkeling 2010 en 2011, waarneming en prognose
4. Bijgestelde veronderstellingen
De veronderstellingen voor migratie, vruchtbaarheid en sterfte voor de korte termijn zijn in de kernprognose op basis van de recente ontwikkelingen geactualiseerd. De langetermijnvooruitzichten voor vruchtbaarheid en migratie zijn ongewijzigd ten opzichte van de laatste bevolkingsprognose. Hetzelfde geldt voor de verwachte trend in de levensverwachting. Wel is het niveau hiervan bijgesteld. Voor de inhoudelijke onderbouwing van de langetermijnveronderstellingen zie: Nicolaas et al. (2011a en b), Van Duin et al. (2011) en Van Duin en Garssen (2011).
4.1 Immigratie en overige correcties
Omdat immigranten vaak na een aantal jaren weer terugkeren, hangen ontwikkelingen in immi- en emigratieaantallen met elkaar samen. Een toename van het aantal in het buitenland geboren immigranten veroorzaakt in de volgende jaren een toename van het aantal in het buitenland geboren emigranten. Op dezelfde wijze veroorzaakt een toename van het aantal in Nederland geboren emigranten in de jaren daarna een toename van het aantal in Nederland geboren immigranten. Deze onderlinge afhankelijkheid betekent dat veranderingen in de immi- en emigratieaantallen op den duur zichzelf weer deels teniet doen. Om dit effect in de bijstelling van de prognose mee te nemen, wordt, ook al maakt deze prognose zelf geen onderscheid naar herkomstgroep, onderscheid gemaakt tussen enerzijds eerste generatie allochtonen en anderzijds autochtonen/tweede generatie allochtonen bij het opstellen van de veronderstellingen voor de kernprognose.
Door de verbeteringen aan het verwerkingssysteem zijn de overige correcties vrijwel verdwenen. Dit heeft tot een trendbreuk in de tijdreeks voor immigratie geleid, terwijl de andere stromen er veel minder door zijn beïnvloed. Als uitgangspunt voor de immigratieveronderstellingen in de kernprognose worden daarom de immigratieaantallen inclusief de overige correcties uit de laatste bevolkingsprognose genomen. Voor de lange termijn wordt bij deze aantallen aangesloten.
Aantal
Het aantal in Nederland geboren immigranten is door de bevolkingsprognose met ongeveer 4 duizend overschat. Het aantal in het buitenland geboren immigranten is met 13 duizend onderschat. Deze onderschatting betrof vooral immigranten uit andere lidstaten van de Europese Unie. Dit geeft een netto onderschatting van het aantal immigranten met 9 duizend. Wordt dat verrekend met de lagere overige correcties, dan resteert een onderschatting met 4 duizend migranten voor 2011.
Verschillen
De verschillen in immigratieaantallen, inclusief overige correcties met de bevolkingsprognose, worden in vijf jaar afgebouwd. Daarboven wordt verrekend dat de komende jaren een extra immigratie van autochtonen en tweedegeneratie allochtonen kan worden verwacht omdat er in de jaren 2010-2011 meer personen dan verwacht naar het buitenland zijn vertrokken. Hierdoor komen er volgens de kernprognose ook na 2016 nog krap 2 duizend immigranten meer naar Nederland dan volgens de bevolkingsprognose (grafiek 2). Vanaf 2023 zijn de immigratieveronderstellingen voor beide prognoses identiek.
2. Immigratie, waarneming en prognose 2010-2060 en 2011-2060
4.2 Emigratie
Het aantal in het buitenland geboren emigranten is door de prognose met ruim 7 duizend onderschat. Deze onderschatting betrof voor een aanzienlijk deel emigranten uit andere lidstaten van de Europese Unie. Daarnaast is het aantal in Nederland geboren emigranten met iets meer dan 5 duizend onderschat.
Berekening
Evenals voor de immigratieaantallen, inclusief overige correcties, worden de verschillen met de bevolkingsprognose voor de emigratie in vijf jaar afgebouwd. Daarboven wordt nog het effect van het hogere aantal in het buitenland geboren immigranten op de toekomstige emigratie van in het buitenland geborenen verrekend. Hierdoor vertrekken er volgens de kernprognose ook na 2016 nog ongeveer 2 duizend emigranten meer uit Nederland dan volgens de bevolkingsprognose (grafiek 3). Vanaf 2025 zijn de emigratieveronderstellingen voor beide prognoses identiek.
3. Emigratie, waarneming en prognose 2010-2060 en 2011-2060
4.3 Geboorten
De veronderstellingen voor het gemiddeld kindertal per vrouw, het totale vruchtbaarheidscijfer en de Total Fertility Rate (TFR), blijven ongewijzigd. De bevolkingsprognose uit 2010 veronderstelde een daling van het kindertal van 1,8 in 2010 naar een structureel niveau van 1,75 vanaf 2016. Dit was gebaseerd op de aanname dat het relatief hoge kindertal in de jaren vanaf 2007 samenhing met het hoge consumentenvertrouwen voorafgaand aan de kredietcrisis. In 2011 is het vruchtbaarheidscijfer inderdaad scherp gedaald (grafiek 4). De raming voor het vruchtbaarheidscijfer in 2011, 1,76 kinderen per vrouw, komt overeen met de prognosewaarde uit 2010. De vooruitzichten voor het kindertal zijn in de kernprognose daarom voor korte- en lange termijn hetzelfde als in de bevolkingsprognose. Aangezien de TFR na 2014 als constant wordt verondersteld, weerspiegelt het verloop van het aantal geboorten tussen 2010 en 2060 het verloop van het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijdsgroepen. De kernprognose van het aantal geboorten ligt op jaarbasis daarom enkele honderden onder de aantallen uit de bevolkingsprognose (grafiek 5). Na 2012 neemt het aantal levendgeborenen naar verwachting weer toe, van ongeveer 180 duizend naar circa 191 duizend begin jaren dertig van deze eeuw.
4. TFR, waarneming en prognose 2010-2060 en 2011-2060
5. Levendgeborenen, waarneming en prognose 2010-2060 en 2011-2060
4.4 Sterfte
De geraamde levensverwachting in 2011 ligt voor mannen op 0,2 en voor vrouwen op 0,1 jaar boven de prognosewaarde. In de kernprognose is de waarde in 2011 voor de sterftekansen geactualiseerd, maar blijft de trend uit de bevolkingsprognose van 2010 gelijk. Dit betekent dat het verschil in levensverwachting bij geboorte tussen de kern- en bevolkingsprognose tot en met 2060 vrijwel gelijk blijft (grafiek 6).
Toename sterfgevallen
In de komende decennia zal het aantal sterfgevallen fors gaan toenemen door de toenemende vergrijzing. Het aantal sterfgevallen neemt naar verwachting toe van circa 136 duizend in 2011 naar ongeveer 214 duizend in begin van de jaren vijftig van deze eeuw (grafiek 7). Deze aantallen zijn iets lager dan voorzien in de bevolkingsprognose. De reden hiervan is een sneller stijgende levensverwachting.
6. Levensverwachting bij geboorte, waarneming en prognose mannen en vrouwen 2010-2060 en 2011-2060
7. Overledenen, waarneming en prognose 2010-2060 en 2011-2060
5. Bevolkingsontwikkeling 2011-2060
Het verwachte lagere aantal sterfgevallen leidt op korte termijn tot een iets hoger geboorteoverschot, geboorte minus sterfte, dan in de bevolkingsprognose van 2010 wordt verwacht (grafiek 8). Het omslagjaar van natuurlijke groei naar natuurlijke krimp verschuift met één jaar, van 2033 naar 2034.
8. Geboorteoverschot, waarneming en prognose 2010-2060 en 2011-2060
Migratiesaldo
Daarnaast wordt door de bijgestelde veronderstellingen over de migratie op korte termijn een hoger aantal emigranten verwacht. Tot 2020 ligt de immigratie volgens de kernprognose gemiddeld 7 duizend en de emigratie 4 duizend personen per jaar boven de eerdere verwachting uit de bevolkingsprognose. Het migratiesaldo ligt voor de korte termijn dus naar verwachting 3 duizend personen per jaar lager dan eerder voorspeld (grafiek 9). Vanaf 2020 zijn de migratieverwachtingen voor de kernprognose en de bevolkingsprognose vrijwel gelijk.
9. Migratiesaldo
Het lagere migratiesaldo zal ervoor zorgen dat de bevolking in het komende decennium iets minder sterk groeit dan eerder werd verondersteld (grafiek 10). Na 2020 is de groei volgens beide prognoses vrijwel gelijk. Het omslagpunt van bevolkingsgroei naar bevolkingskrimp, op nationaal niveau, verschuift dan ook niet en vindt plaats in 2040.
10. Bevolkingsgroei, waarneming en prognose 2010-2060 en 2011-2060
Door de lagere bevolkingsgroei op korte termijn is de bevolkingsomvang tot 2025 gemiddeld 10 duizend personen lager dan eerder in de bevolkingsprognose werd gesteld. Vanaf 2040 zijn beide prognoses vrijwel identiek. De maximale bevolkingsomvang wordt, net als in de bevolkingsprognose, in 2040 bereikt en bedraagt dan 17,8 miljoen (grafiek 11).
11. Bevolkingsomvang, waarneming en prognose 2010-2060 en 2011-2060
Toekomstige leeftijdsopbouw
Volgens de kernprognose verschilt de toekomstige leeftijdsopbouw nauwelijks van die uit de bevolkingsprognose van 2010. De in 2011 ingezette daling van de potentiële beroepsbevolking zal zich verder voortzetten. Tussen nu en 2040 zal het aantal 20- tot 65-jarigen naar verwachting afnemen van 10,1 naar 9,4 miljoen. Evenals in de bevolkingsprognose van 2010, zal het aantal 65-plussers met bijna 2 miljoen toenemen tot 4,6 miljoen in 2040.
Coen van Duin en Han Nicolaas
Bron:
Maatwerk, Bevolkingsontwikkeling 2010 en 2011, waarneming en prognose
Literatuur
- Duin, C. van, en J. Garssen, 2011, Bevolkingsprognose 2010–2060: sterkere vergrijzing, langere levensduur. Bevolkingstrends 59(1), blz. 16–23.
- Duin, C. van, G. de Jong, L. Stoeldraijer en J. Garssen, 2011, Bevolkingsprognose 2010–2060: model en veronderstellingen betreffende de sterfte. Bevolkingstrends 59(2), blz. 28–41.
Duin, C. van, en L. Stoeldraijer, 2011, Huishoudensprognose 2011–2060: meer en kleinere huishoudens. Bevolkingstrends 59(2), blz. 59–67. - Nicolaas, H., C. van Duin, S. Verschuren en E. Wobma, 2011a, Bevolkingsprognose 2010–2060: veronderstellingen over immigratie. Bevolkingstrends 59(2), blz. 42–50.
- Nicolaas, H., C. van Duin, S. Verschuren en E. Wobma, 2011b, Bevolkingsprognose 2010–2060: veronderstellingen over emigratie. Bevolkingstrends 59(2), blz. 51–58.
- Poelman, B. en C. van Duin, 2010, Bevolkingsprognose 2009-2060, www.cbs.nl, 12 maart 2010.
Downloads
- Tabel - BTKP22-mw-red