Kindertal allochtone vrouwen daalt
In 1999 kregen in Marokko geboren vrouwen – over hun gehele leven gerekend – gemiddeld 3,3 kinderen. In 1990 kregen zij er gemiddeld nog 4,9. Onder in Turkije geboren vrouwen daalde het kindertal in deze periode van 3,2 tot 2,5. Deze afname loopt in de pas met de daling van het gemiddeld kindertal in Turkije en Marokko.
Surinaamse vrouwen die in Suriname wonen, krijgen gemiddeld 2,6 kinderen. Dat is beduidend hoger dan het kindertal van Surinaamse vrouwen die in Nederland wonen. Het gemiddeld kindertal van in Suriname of op de Nederlandse Antillen geboren vrouwen ligt namelijk met respectievelijk 1,7 en 1,8 maar heel weinig boven dat van Nederlandse vrouwen.
Vruchtbaarheid naar geboorteland
Uitstel
Vooral in Turkije geboren vrouwen krijgen al op naar verhouding jonge leeftijd kinderen. Maar net als hun Nederlandse seksegenoten stellen zij het kinderen krijgen steeds vaker uit. Turkse vrouwen waren in 1990 gemiddeld 21,8 jaar bij de geboorte van hun eerste kind. In 1999 waren zij gemiddeld 24,2 jaar. Nederlandse vrouwen zijn gemiddeld vijf jaar ouder wanneer het eerste kind wordt geboren.
Levendgeborenen per duizend vrouwen, 1999
Voor in Marokko geboren vrouwen is de leeftijd waarop zij hun eerste kind ter wereld brengen tussen 1990 en 1999 gestegen van gemiddeld 23,5 jaar tot 25,5 jaar. Ook Surinaamse vrouwen beginnen later aan kinderen: met 28,0 jaar in 1999 tegen 25,9 in 1990. De gemiddelde leeftijd waarop Antilliaanse vrouwen moeder worden is in de jaren negentig niet veel veranderd.
Tweede generatie minder kinderen?
Het lijkt erop dat allochtone vrouwen van de tweede generatie op latere leeftijd aan kinderen beginnen en bovendien minder kinderen krijgen dan die van de eerste generatie. Zo is het vruchtbaarheidscijfer van in Nederland geboren Turkse vrouwen op jongere leeftijd lager dan dat van in Turkije geboren vrouwen. Ook bij de tweede generatie Marokkaanse vrouwen zijn de vruchtbaarheidscijfers voor jongere vrouwen lager dan die van de eerste generatie.
Verhouding vruchtbaarheid eerste en tweede generatie allochtone vrouwen, 1995-1999
Surinaamse en Antilliaanse vrouwen van de tweede generatie krijgen tot de leeftijd van dertig jaar gemiddeld eveneens minder kinderen dan die van de eerste generatie. Boven de dertig jaar krijgen zij daarentegen juist meer kinderen dan vrouwen van de eerste generatie. Dit geeft aan dat uitstel van de vervulling van de kinderwens niet altijd afstel betekent. Het vruchtbaarheidspatroon van vrouwen van Surinaamse en Antilliaanse herkomst lijkt daarmee steeds meer op dat van Nederlandse vrouwen. Die zijn immers de afgelopen decennia gemiddeld op steeds latere leeftijd aan kinderen begonnen.
Helma Schapendonk-Maas en Arno Sprangers
Bron: CBS, Allochtonen in Nederland 2000