Zal vergrijzing leiden tot een tekort aan arbeidskrachten?
De afgelopen tien jaar groeide de bevolking van 15 tot 75 jaar, de potentiële beroepsbevolking, met ruim een half miljoen mensen. De komende tien jaar bedraagt deze groei nog maar 130 duizend. Vanaf 2021 zal het aantal 15- tot 75-jarigen afnemen. Tegelijkertijd stijgt het aandeel van de ouderen binnen de beroepsbevolking verder. Ouderen werken minder vaak en bovendien werken zij minder uren per week. Of de vergrijzing tot een tekort aan werkenden gaat leiden, hangt af van het aantal mensen dat werkt, het aantal uren dat mensen werken en de arbeidsproductiviteit. In dit bericht zet het CBS de cijfers hierover op een rij.
Potentiële beroepsbevolking gaat krimpen
De bevolking in Nederland blijft de komende decennia toenemen. Verwacht wordt dat er tot 2050 ruim 1,1 miljoen mensen bijkomen. Het aantal 75-plussers zal met 1,6 miljoen toenemen, terwijl het aantal jongeren stabiel blijft. De krimp zit vooral bij de 40- tot 70-jarigen. Dit betekent dat de potentiële beroepsbevolking tot 2050 met een ruim een half miljoen zal afnemen. Dit kan leiden tot krapte op de arbeidsmarkt, waardoor bedrijven niet voldoende werknemers kunnen aantrekken, wat ten koste kan gaan van de economische groei. Tot 2021 neemt de potentiële beroepsbevolking echter eerst nog toe met een kwart miljoen mensen tot 13 miljoen. Pas daarna zet de krimp in.
De helft van de Nederlandse bevolking heeft betaald werk
In 2014 had de helft van de bevolking betaald werk. Voor werkende jongeren is dat vaak een bijbaan, naast hun opleiding. De meeste werkenden zijn 25 tot 55 jaar. Boven de 55 jaar daalt het aandeel werkenden snel.
Beroepsbevolking krimpt als de arbeidsparticipatie niet verandert
Door vergrijzing zal het aandeel ouderen binnen de potentiële beroepsbevolking verder oplopen. Nu is 31 procent van de potentiële beroepsbevolking 55 tot 75 jaar, over tien jaar zal dat ruim 34 procent zijn. Doordat ouderen relatief minder werken en ook minder vaak op zoek zijn naar werk, zal het arbeidsaanbod dalen. Als de arbeidsparticipatie de komende tien jaar op het huidige niveau blijft, zal het arbeidsaanbod in 2025 ongeveer 140 duizend personen lager liggen dan nu. Dat is een afname met 1,6 procent.
Arbeidsparticipatie stijgt
Sinds de jaren tachtig stijgt de arbeidsparticipatie echter voortdurend. Er zijn vooral steeds meer vrouwen gaan werken, zij het dat dit vaak deeltijdwerk is. Steeds meer vrouwen blijven nu ook na de geboorte van een kind werken. De komende jaren zal de arbeidsparticipatie van oudere vrouwen nog flink toenemen vanwege de gestage instroom van de jongere generaties met alsmaar hogere participatieniveaus. Ook mannen werken steeds vaker en langer door. In 2014 was driekwart van de mannen van 55 tot 65 jaar aan het werk of werkloos. Tien jaar eerder was dat slechts 56 procent. Hierbij speelt een rol dat in veel bedrijfstakken de vut en prepensioen zijn afgebouwd, zodat werknemers pas op latere leeftijd met pensioen kunnen.
Beroepsbevolking groeit als de arbeidsparticipatie blijft stijgen
Als verondersteld wordt dat de arbeidsparticipatie de komende tien jaar op dezelfde wijze verandert als in de afgelopen tien jaar is gebeurd, zal de totale arbeidsparticipatie van mannen ongeveer gelijk blijven, en stijgt de arbeidsparticipatie van vrouwen met 3 procentpunt. Het arbeidsaanbod van 15- tot 75-jarigen zal dan de komende tien jaar met ruim 600 duizend mensen stijgen, een toename van 7 procent. Het arbeidsaanbod bestaat dan voor een kwart uit 55-plussers. Nu is dat nog 18 procent. De beroepsbevolking zal dan vrijwel net zoveel toenemen als in de afgelopen tien jaar is gebeurd. Of de arbeidsparticipatie de komende jaren inderdaad verder stijgt, is natuurlijk niet zeker. Bij deze berekening is alleen de ontwikkeling van de afgelopen tien jaar doorgetrokken naar de komende tien jaar. Wel zal de stijging van de AOW-leeftijd ertoe leiden dat meer ouderen blijven werken.
Maar veel mensen werken deeltijd
In 2014 werkte 51 procent van de werkenden minstens 35 uur per week. Driekwart van de mannen werkt voltijd, tegen een kwart van de werkende vrouwen. Van de werkenden van 30 tot 60 jaar, werken mannen gemiddeld 40 uur per week, vrouwen 27 uur. Hierdoor komt 62 procent van het totaal aantal gewerkte uren voor rekening van mannen.
Doordat niet alle mensen werken en veel werkenden in deeltijd werken, wordt er veel minder gewerkt dan in theorie mogelijk is. Stel bijvoorbeeld dat alle huidige deeltijders van 25 tot 65 jaar voortaan 40 uur per week zouden gaan werken. Dan zou het totaal aantal gewerkte uren van deze groep met een vijfde toenemen. Voor vrouwen zou het aantal gewerkte uren zelfs met de helft toenemen, als zij wel voltijd zouden werken. Overigens wil slechts 2 procent van de werkenden meer uren werken én is direct voor werk beschikbaar.
Om het gedachtenexperiment nog een stap verder te voeren: stel dat de gehele bevolking van 25 tot 65 jaar voortaan voltijd zou werken. Dan zou het aantal gewerkte uren van mannen met een kwart toenemen en van vrouwen zelfs verdubbelen. Uiteraard zullen niet alle mensen voltijd kunnen werken. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van ziekte of arbeidsongeschiktheid. Ruim de helft van de niet-werkzame bevolking van 25 tot 65 jaar is nu niet direct beschikbaar voor werk, heeft niet recent naar werk gezocht en wil of kan ook geen betaald werk hebben.
Arbeidsproductiviteit stijgt ook
Voor economische groei is niet alleen het aantal arbeidsuren dat beschikbaar is van belang, maar ook de kwaliteit van het arbeidsaanbod. Het gestegen opleidingsniveau van de beroepsbevolking heeft bijgedragen aan de economische groei, naast de technologische vooruitgang. Mensen zijn nu productiever dan vroeger. Tussen 1995 en 2014 is het bruto binnenlands product, gecorrigeerd voor prijsveranderingen, met 40 procent toegenomen, terwijl het aantal gewerkte uren met 15 procent steeg. Dit betekent dat de productie per gewerkt uur met gemiddeld 1 procent per jaar is toegenomen.
Bronnen: