Polen vaker werkzaam dan autochtone Nederlanders
Een groter percentage van de Polen in de arbeidzame leeftijd (15-74 jaar) in Nederland heeft werk dan de autochtonen: 71 tegen 68 procent. Daarbij speelt een rol dat de hier woonachtige Polen relatief jong zijn. Eind 2013 stonden in de top 5 van bevolkingsgroepen met de hoogste arbeidsdeelname, naast mensen met Indonesische wortels, ook personen uit Hong Kong en Portugal. Dit blijkt uit een CBS-onderzoek naar ontwikkelingen op de arbeidsmarkt tussen 2003 en 2013.
De laagste arbeidsdeelname kwam onder meer voor bij vluchtelingengroepen uit landen als Somalië (25 procent), Irak (37 procent) en Afghanistan (45 procent).
Het gaat in dit onderzoek om al degenen in de leeftijdsgroep van 15-74 jaar die in deze periode in Nederland woonden en waren ingeschreven bij een gemeente. Bij herkomst wordt gekeken naar het eigen geboorteland en het geboorteland van de ouders.
Per 1 oktober 2013 waren er 96 duizend Polen in Nederland die aan die definitie voldeden. Bij personen met Indonesische herkomst ging het om een aantal van 326 duizend. Hongkong was het land van herkomst van 16 duizend mensen en de groep Portugezen telde 18 duizend personen.
Weinig Bulgaren en Duitsers met werk
Onder de westerse allochtonen kennen mensen van Bulgaarse herkomst een lage arbeidsparticipatie (44 procent), evenals Duitsers (50 procent). De verklaringen daarvoor zijn verschillend: in 2013 gold het vrije verkeer van werknemers binnen de EU nog niet voor de Bulgaren. Pas vanaf 1 januari 2014 mochten die zonder vergunning in Nederland werken. Bij Duitsers speelt de leeftijd een rol: het gaat om een vergrijsde populatie.
Grote arbeidsdeelname Polen toe te schrijven aan migratiemotief en leeftijd
De hoge participatiegraad bij Polen kan onder meer worden verklaard door hun motief om naar Nederland te komen en hun leeftijd. Polen immigreren voornamelijk vanwege werk en zijn ten opzichte van autochtone Nederlanders relatief jong.
Als rekening wordt gehouden met de samenstelling naar geslacht, leeftijd en type huishouden, neemt de arbeidsparticipatie van Duitsers toe en van Polen af.
De arbeidsdeelname van Duitsers ligt na correctie voor de bevolkingssamenstelling 10 procentpunt hoger (op 60 procent). Polen vormen na zo’n correctie niet meer de herkomstgroep met het grootste aandeel werkenden: met 61 procent werkenden ligt dit 7 procentpunt onder dat van autochtonen. Als rekening wordt gehouden met de bevolkingssamenstelling, hadden autochtone Nederlanders in 2013 de hoogste arbeidsdeelname.
Verblijfsduur van vluchtelingen factor bij arbeidsparticipatie
Ook de verblijfsduur in Nederland speelt een rol als het gaat om deelname aan de arbeidsmarkt. Dit geldt onder meer voor personen uit vluchtelingenlanden (Irak, Iran, Afghanistan en Somalië). Vluchtelingengroepen starten in Nederland zonder werk. Bovendien immigreren ze minder vaak omwille van werk. Bij personen van Iraanse herkomst bijvoorbeeld, die gemiddeld langer in Nederland wonen dan Somaliërs (Jaarrapport Integratie 2014), is de arbeidsdeelname groter (48 procent tegenover 25 procent).
Herkomst ‘nieuwe’ EU-landen: doorgaans minder vaak afhankelijk van uitkering
In het onderzoek is ook gekeken naar de belangrijkste inkomensbron van de herkomstgroepen. Het aandeel personen met een uitkering als belangrijkste inkomensbron verschilt sterk. Autochtone Nederlanders en de grootste allochtone herkomstgroep, die met een Indonesische achtergrond, zijn wel vergelijkbaar. In 2013 waren de aandelen voor deze twee groepen respectievelijk 25 en 26 procent.
Degenen die de nieuwe EU-landen als herkomst hebben, zijn doorgaans minder vaak afhankelijk van een uitkering. Van de Polen en de Bulgaren hadden respectievelijk 12 en 6 procent in 2013 een uitkering of pensioen als hoofdinkomen. Daarmee waren de Bulgaren onder de 30 grootste herkomstgroepen in Nederland het minst vaak afhankelijk van een uitkering. Duitsers en Belgen hadden in 2013 daarentegen relatief vaak een uitkering als belangrijkste inkomensbron, meestal een pensioenuitkering.
Personen uit vluchtelingenlanden waren naar verhouding ook vaak afhankelijk van een uitkering, met slechts een klein aandeel hoofdinkomen uit pensioen. Deze uitkeringsafhankelijkheid is kleiner bij herkomstgroepen met een langere verblijfsduur in Nederland, zoals Iraniërs (Jaarrapport Integratie 2014).