Merendeel re-integratie voor mensen jonger dan 45 jaar

Eind 2011 volgden bijna 230 duizend personen in Nederland een re-integratietraject dat werd aangeboden door een gemeente. Dat waren er ruim 17 duizend minder dan een jaar eerder. Zes op de tien van de personen met een re-integratietraject is jonger dan 45 jaar.

Personen met een re-integratietraject, aangeboden door de gemeenten, einde jaar

Personen met een re-integratietraject, aangeboden door de gemeenten, einde jaar

Boven 55 jaar relatief weinig re-integratie

Personen jonger dan 45 jaar volgen naar verhouding vaker een re-integratietraject dan 55-plussers. Zo is van de bijstandsontvangers met re-integratie 60 procent jonger dan 45 jaar, terwijl deze groep de helft van de bijstandsontvangers uitmaakt. Voor bijstandsontvangers van 55 jaar en ouder geldt het omgekeerde.

Personen met re-integratie en bijstand naar leeftijd, eind 2011

Personen met re-integratie en bijstand naar leeftijd, eind 2011

Re-integratie uit bijstand is taak van gemeenten

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de re-integratie van personen in de bijstand. Re-integratietrajecten zijn bedoeld om mensen weer aan het werk te helpen door bijvoorbeeld scholing, training of subsidie op een baan. Twee derde van alle personen met re-integratie heeft een bijstandsuitkering. Ook niet-uitkeringsgerechtigden kunnen bij een gemeente aankloppen voor een re-integratietraject.

Relatief veel loonkostensubsidies voor ouderen

Bijna 8 procent van alle personen met een re-integratietraject werkt met een loonkostensubsidie. Werkgevers krijgen dan een subsidie voor de loonkosten. Doel van deze vorm van re-integratie is dat bijstandsgerechtigden sneller in dienst komen. Loonkostensubsidies komen naar verhouding het meest voor bij 55-plussers met re-integratie. Van hen had 15 procent eind 2011 gesubsidieerde arbeid. Een deel hiervan bestaat nog uit “Melkert-banen” die gestart zijn vóór 2004.

Personen met loonkostensubsidie naar leeftijd, eind 2011

Personen met loonkostensubsidie naar leeftijd, eind 2011

Maarten Bloem

Bron: