Mineralen in de landbouw, 1970-2011*
De Nederlandse landbouw heeft al jaren te maken met grote mineralenoverschotten. Deze vinden hun oorsprong in het grootschalig gebruik van kunstmest en (grotendeels geïmporteerde) veevoedergrondstoffen. Hiermee worden veel meer mineralen op landbouwgrond aangevoerd dan er met landbouwproducten worden afgevoerd. Met name de stikstof- en fosforoverschotten uit de landbouw dragen in belangrijke mate bij aan de vermesting en verzuring van het milieu.
In 2010 bedroegen de mineralenoverschotten in de landbouw 351 mln kg stikstof, 22 mln kg fosfor en 69 mln kg kalium. Dit is een sterke daling ten opzichte van het topjaar 1986: van stikstof met 57 procent, van fosfor met 77 procent en van kalium met 65 procent. Het CBS heeft voor diverse jaren de stikstof-, fosfor- en kaliumoverschotten in de landbouw vastgesteld en gepubliceerd. De methodiek is beschreven in de publicatie 'Mineralen in de landbouw, 1970-1990' (CBS, 1992).
Mineralenoverschotten en beleid sinds 1970
De overschotten in 2010 bedroegen 344-351 mln kg stikstof, 22-24 mln kg fosfor en 69-76 mln kg kalium. Ten opzichte van een jaar eerder is dit voor stikstof een daling van gemiddeld 4 procent en voor fosfor en kalium juist een stijging van gemiddeld circa 75 procent respectievelijk 80 procent. De flinke stijging bij fosfor en kalium werd bijna geheel verklaard door een flinke stijging in het gebruik van fosfaat- en kalikunstmeststoffen bij een iets hogere aanvoer met dierlijke mest en nagenoeg gelijkblijvende afvoer met gewassen opzichte van 2009.
In 2011 (zeer voorlopige cijfers) daalt het fosforoverschot met 8 procent, maar stijgen de overschotten van stikstof en kalium licht met 2 procent respectievelijk 4 procent ten opzichte van 2010.
Ontwikkeling van de overschotten, 1983-2011*
De mineralenoverschotten in de landbouw stegen tot 1986 door de toegenomen omvang van de veestapel. Daarna kwam een daling tot stand door de invoering van wettelijke maatregelen zoals de Beschikking Superheffing (1984) en de Mestwetgeving. De Superheffing leidde tot een sterke daling van het aantal runderen. Ook zijn de mineralengehalten van krachtvoer, vooral de fosforgehalten, gedaald. Verder is het gebruik van stikstofmeststoffen aanzienlijk afgenomen in de periode 1986 tot 1990. Daarna (tot 1999) is het stikstofgebruik en daarmee het overschot echter nauwelijks afgenomen. Dit komt doordat het mestbeleid nog vooral gericht was op het terugdringen van het fosfaatgebruik. Vanaf 1998 richt het mestbeleid zich ook op stikstof (Nitraatrichtlijn (EU, 1991); MINAS (LNV, 1995)), waarbij er normen gesteld zijn aan de stikstofbelasting van landbouwgrond om zo ook de uitspoeling van nitraat naar het grondwater en oppervlaktewater te beperken en de kwaliteit van het drinkwater veilig te stellen. Met ingang van 1 januari 2006 wordt er strenger Mestbeleid gevoerd waarbij er gebruiksnormen gelden voor stikstof en fosfaat. Het doel is steeds de hoogte van de overschotten te beperken zonder de productie te verlagen en op den duur naar evenwichtsbemesting toe te werken zodat zowel het milieu als de hoeveelheid grondstoffen (fosfaaterts) gespaard worden om uitputting tegen te gaan. Enkele ontwikkelingen die hun vruchten beginnen af te werpen zijn: terugwinning en hergebruik van fosfaat uit afvalstoffen, vergisting van dierlijke meststoffen, zo efficiënt mogelijk omgaan met krachtvoedergrondstoffen (voerspoor) om benutting van de mineralen te verhogen, en meer export van dierlijke mest.
MINAS, 1998-2005
Na de introductie van het ‘Mineralen Aangifte Systeem’ (MINAS) kwam de daling van het stikstofoverschot weer op gang en zijn de overschotten van fosfor en kalium verder omlaag gegaan. De jaren 2003 en 2005 vormen een uitzondering op de dalende trend. In deze jaren zijn de overschotten hoger dan in het jaar ervoor door vooral tegenvallende gewasopbrengsten. Hierdoor zijn er met het gewas minder mineralen afgevoerd. Bovendien zijn in 2005 met meststoffen meer mineralen aangevoerd dan in 2004. Ten opzichte van 1997 daalde het overschot in 2005 van zowel stikstof als van fosfor met 28 procent en van kalium met 19 procent. Ten opzichte van 1986 bedroeg de daling in 2005 voor stikstof 45 procent, voor fosfor 59 procent en voor kalium 55 procent.
Mestbeleid per 1 januari 2006
Per 1 januari 2006 is MINAS vervangen door nieuw Mestbeleid waarbij er gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat gelden in plaats van de verliesnormen in het MINAS-systeem. Na de stijging in 2005 dalen de overschotten weer gestaag ten opzichte van 2006. Vooral de aanvoer met kunstmeststoffen is na 2006 weer fors gedaald (in 2009 een afname van circa 80 procent fosfor, 57 procent kalium, en 21 procent stikstof), terwijl de afvoer met gewassen nagenoeg gelijk bleef. Hierdoor zijn de overschotten op landbouwgrond in 2009 fors gedaald ten opzichte van 2006 (fosfor met 68 procent, kalium met 47 procent en stikstof met 16 procent). Echter wordt de dalende trend in de overschotten van fosfor en kalium in 2010 flink verstoord door het weer toenemende gebruik van kunstmest ten opzichte van het incidenteel zeer lage gebruik in 2009 bij vrijwel evenveel aanvoer met dierlijke mest en afvoer met gewassen. Wel blijft het gebruik van stikstofkunstmest en hierdoor ook het stikstofoverschot dalen in 2010. Volgens zeer voorlopige balanscijfers die we gepubliceerd hebben over 2011 (zie StatLine tabel: Mineralen op landbouwgrond (bodembalans)) stijgen de overschotten van stikstof en kalium en daalt het gebruik en overschot van fosfor met enkele procenten. Op basis van meest recente cijfers over dierlijke mest en kunstmest zullen waarschijnlijk alle overschotten in 2011 weer gaan dalen.
Het mineralenoverschot wordt bepaald door de aan- en afvoer van mineralen. De afvoer met gewassen is behalve van de mate van bemesting en grondsoort ook afhankelijk van de weersomstandigheden. Jaarlijks kunnen de gewasopbrengsten door veranderde weersomstandigheden sterk van elkaar afwijken met als gevolg schommelingen in de overschotten. In 2010 bedroegen de overschotten circa 25-50 procent van de totale aanvoer van mineralen: voor fosfor 23 procent, voor kalium 33 procent en voor stikstof 49 procent. Dit komt overeen met een benutting van 77 procent fosfor, 67 procent kalium en 51 procent stikstof: een flinke verbetering sinds de invoering van MINAS en nieuw Mestbeleid per 1 januari 2006. In 1997 bedroeg de benutting van fosfor 48 procent, van kalium 46 procent en van stikstof 31 procent en in 1990 respectievelijk 36 procent, 39 procent en 25 procent.
Norma Fong
Bron: Mineralenbalans Nederlandse landbouw, 1970-2011*
Meer informatie is beschikbaar over:
• Stroomschema’s stikstof, fosfor en kalium 2007-2010
• Sectorbalansen 1990-2010
• Bodembalansen 1990-2011*
• Referenties